ECLI:NL:RBMNE:2024:3213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/2018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing wijziging kentekenregister CO2-uitstoot Lamborghini

In deze zaak heeft eiser, die enkele maanden eigenaar was van een Lamborghini, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van de RDW om de geregistreerde CO2-uitstoot van zijn voertuig te wijzigen. De RDW had eerder de waarde vastgesteld op 464 gr/km, terwijl eiser verzocht om wijziging naar 394 gr/km. Na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag, heeft de RDW op 14 december 2023 alsnog besloten het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en de CO2-uitstoot aan te passen. Eiser heeft echter zijn beroep niet ingetrokken, omdat hij meent dat hij nog steeds procesbelang heeft, onder andere vanwege de wettelijke rente over de betaalde naheffing Bpm die hij niet terugkrijgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade zal lijden. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en bepaalt dat de RDW het griffierecht en een deel van de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R. van Oort),
en

de directie van de Dienst Wegverkeer, de RDW

(gemachtigde: mr. S.C. van Bergen).

Inleiding

1. In 2021 is eiser enkele maanden eigenaar geweest van een Lamborghini. Op 5 juli 2022 ontvangt hij van de inspecteur van de Belastingdienst een kennisgeving naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) voor die auto. In augustus 2022 vraagt eiser de RDW de geregistreerde waarde van de CO2-uitstoot van die auto te wijzigen van 464 gram per kilometer naar 394 gram per kilometer (gr/km). Bij besluit van 28 september 2022 heeft de RDW deze aanvraag afgewezen. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze afwijzing.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de RDW bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Bij besluit van 14 december 2023 heeft de RDW deze beslissing op bezwaar gewijzigd. De RDW heeft daarbij besloten het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren en in het kentekenregister de waarde van de CO2-uitstoot van de Lamborghini te wijzigen naar 394 gr/km. Deze beslissing komt volgens dat besluit in de plaats van het bestreden besluit van 22 februari 2023.
1.3.
Bij brief van 27 december 2023 heeft eiser de rechtbank laten weten dat het besluit van 14 december 2023 voor hem geen aanleiding is om zijn beroep in te trekken.
1.4.
De RDW heeft in reactie op het beroep een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de RDW. Ook was mr. A.J.M. Nieuwboer namens eiser aanwezig.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek heeft eiser bij brief van 2 maart 2024 nadere stukken aan de rechtbank gestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
1.7.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek op 8 mei 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 22 februari 2023 automatisch ook betrekking op het besluit van 14 december 2023. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 22 februari 2023 is niet-ontvankelijk omdat de RDW dat besluit niet handhaaft.
2.1.
Het beroep tegen het besluit van 14 december 2023 is niet-ontvankelijk, omdat eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser is begin 2021 een aantal maanden eigenaar geweest van een Lamborghini. Deze auto is ingevoerd vanuit Duitsland. Bij de aanvraag van een Nederlands kenteken zijn een Duits kentekenbewijs en een Italiaans Certificaat van Overeenstemming (CvO) overgelegd. Op beide documenten stond een waarde CO2-uitstoot van 394 gr/km vermeld. De RDW heeft het typegoedkeuringsnummer dat op deze documenten stond vermeld gecontroleerd in het European Type Approval Exchange System (ETEAS). De RDW constateerde dat in ETAES bij dat typegoedkeuringsnummer een andere waarde CO2uitstoot was vermeld, namelijk 464 gr/km. Vervolgens heeft de RDW contact opgenomen met de Italiaanse autoriteiten en ook met de Duitse autoriteiten. Daarna heeft de RDW besloten in het kentekenregister voor de Lamborghini de waarde CO2-uitstoot van 464 gr/km te registreren.
3.1.
Op 5 juli 2022 ontvangt eiser van de inspecteur van de Belastingdienst een kennisgeving naheffingsaanslag Bpm. Daarin meldt de inspecteur dat eiser in zijn aangifte Bpm voor de Lamborghini een lagere waarde CO2-uitstoot van 394 gr/km heeft vermeld dan de waarde die de RDW heeft vastgesteld. Gelet daarop heeft eiser volgens de inspecteur een bedrag aan verschuldigde Bpm aangegeven en betaald dat lager is dan het Bpm-bedrag dat de inspecteur heeft berekend. De inspecteur is dan ook van plan een naheffingsaanslag Bpm op te leggen. Het verschuldigde Bpm-bedrag is € 64.095,-. Het verschil tussen de verschuldigde Bpm en de door eiser betaalde Bpm is € 11.524,-.
3.2.
Deze aangekondigde naheffingsaanslag Bpm is voor eiser aanleiding om bij de RDW bezwaar te maken tegen de geregistreerde waarde CO2-uitstoot. De RDW merkt dit aan als een aanvraag om wijziging van een gegeven in het kentekenregister als bedoeld in artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994. De RDW wijst deze aanvraag af en handhaaft die afwijzing in het bestreden besluit van 22 februari 2023.
3.3.
Nadat eiser beroep heeft ingesteld ontvangt hij op 24 mei 2023 een e-mailbericht van een medewerker van [naam] . Daarin meldt de medewerker dat in het verleden op het CvO per ongeluk een verkeerd typegoedkeuringsnummer aan het chassisnummer is gekoppeld. Het eerdere nummer heeft extensie […] , terwijl dit extensie […] had moeten zijn. Ook wordt daarin opgemerkt dat bij die extensie een waarde CO2-uitstoot van 394 gr/km hoort. In beroep legt eiser een CvO over van de Lamborhini met deze aangepaste gegevens.
3.4.
Naar aanleiding van deze informatie wijzigt de RDW de beslissing op bezwaar. Op basis van de nieuwe informatie en nader onderzoek is de RDW bereid om eiser het voordeel van de twijfel te geven en uit coulance de waarde CO2-uitstoot van de Lamborghini aan te passen naar 394 gr/km. De RDW heeft daarom bij besluit van 14 december 2023 beslist het bezwaar alsnog gegrond te verklaren. De RDW zegt daarbij ook toe deze wijziging door te geven aan de Belastingdienst.
Heeft eiser nog procesbelang?
4. Procesbelang is een voorwaarde voor ontvankelijkheid. Voor de rechtbank toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, toetst de rechtbank ambtshalve of er sprake is van procesbelang. Procesbelang houdt in dat iemand een resultaat nastreeft met de procedure dat ook daadwerkelijk kan worden bereikt met die procedure. Bovendien moet het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het toetsen of procesbelang aanwezig is, gebeurt op het moment van beoordelen van het beroep. Het kan dus zijn dat iemand procesbelang had op het moment dat het beroep werd ingediend, maar door veranderde omstandigheden op het moment van beoordeling van het beroep geen procesbelang meer heeft.
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij nog steeds belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep. Volgens eiser bevat het bestreden besluit van 14 december 2023 een aantal onjuistheden. Daarnaast heeft eiser in deze procedure veel kosten moeten maken, die de RDW volgens hem moet vergoeden. Verder wijst eiser er op dat hij als gevolg van het handelen van de RDW schade heeft geleden. Weliswaar heeft de Belastingdienst hem bij brief van 22 februari 2022 laten weten dat de door eiser betaalde naheffing zal worden gerestitueerd, maar volgens eiser krijgt hij de wettelijke rente over de periode tussen betaling van die betaalde naheffing en het restitueren daarvan niet terug. Volgens eiser is dat schade die de RDW moet vergoeden.
4.2.
De RDW stelt zich op het standpunt dat de beslissing om voor de Lamborghini de waarde CO2-uitstoot vast te stellen op 464 gr/km niet onjuist was. De RDW heeft destijds een afwijking geconstateerd in het ETEAS tussen het typegoedkeuringsnummer van de auto en de op de documenten vermelde waarde CO2-uitstoot en heeft vervolgens nader onderzoek gedaan. Volgens de RDW mocht zij afgaan op de informatie van de Duitse en Italiaanse instanties. Van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit is volgens de RDW dan ook geen sprake.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat met het bestreden besluit van 14 december 2023 de RDW heeft beslist de geregistreerde waarde CO2-uitstoot van de Lamborghini alsnog te wijzigen naar 394 gr/km. Op de zitting heeft de RDW naar voren gebracht dat de wijziging wordt doorgevoerd vanaf de datum van invoer van de Lamborghini. Dat betekent dat eiser heeft bereikt wat hij kon bereiken met zijn aanvraag tot wijzigen van het gegeven in het kentekenregister.
4.4.
De wens van eiser om een aantal door hem gestelde onjuistheden in de overwegingen van de RDW aan de orde te stellen, duidt naar het oordeel van de rechtbank op een principieel belang. Zoals onder 4. is overwogen is dat onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.5.
Ook het verzoek om vergoeding van proceskosten is onvoldoende voor het oordeel dat eiser nog procesbelang heeft. Eiser heeft in de bezwaarfase niet om vergoeding van de proceskosten gevraagd. Een vergoeding van de door eiser in beroep gemaakte proceskosten kan ook worden toegekend als het beroep van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank zal hiertoe ook beslissen en aan het einde van deze uitspraak de hoogte daarvan berekenen.
4.6.
Eiser stelt verder schade te hebben geleden, omdat hij de wettelijke rente over de door hem onverschuldigd betaalde naheffing Bpm niet terug krijgt. Procesbelang kan bestaan als iemand stelt schade te hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de door hem gestelde schade zal lijden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.7.
Bij brief van 22 februari 2024 heeft de Belastingdienst eiser laten weten dat de door eiser betaalde naheffing van € 11.621,- zal worden gerestitueerd. Daarbij is opgemerkt dat de naheffingsaanslag Bpm niet langer correct is, omdat gebleken is dat de CO2-uitstoot, zoals geregistreerd tijdens de importkeuring te hoog is vastgesteld. Op basis van de gecorrigeerde uitstootgegevens moet volgens de Belastingdienst de naheffingsaanslag Bpm dan ook vernietigd worden.
4.8.
De rechtbank merkt op dat de gestelde schade verband houdt met door eiser betaalde belasting. Onder deze omstandigheden is van belang dat in de Invorderingswet 1990 een voorziening is opgenomen voor vergoeding van invorderingsrente. Op grond van artikel 28c, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 wordt op verzoek van de belastingschuldige invorderingsrente vergoed, voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven. Uit het tweede lid van die bepaling volgt dat de invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling.
4.9.
Niet is gebleken dat eiser een verzoek als bedoeld in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 heeft gedaan. Dat betekent dat ook (nog) niet is gebleken dat een verzoek tot vergoeding van de rente is afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment dan ook niet aannemelijk geworden dat eiser de invorderingsrente niet terug zal krijgen van de Belastingdienst en dat hij de door hem gestelde schade zal lijden. Dat betekent dat eiser ook geen procesbelang heeft op grond van de door hem gestelde schade als gevolg van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
5.1.
Omdat de RDW in de door eiser in beroep aangeleverde informatie aanleiding heeft gezien de beslissing op bezwaar te wijzigen en aan eiser tegemoet te komen, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb dat de RDW aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
5.2.
Om diezelfde redenen vindt de rechtbank het in dit geval ook redelijk te bepalen dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. Eiser heeft vergoeding gevraagd voor de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige van het bedrijf Import Expert. Deze deskundige heeft hem in de procedure inhoudelijk ondersteund en heeft hem ook op de zitting vertegenwoordigd. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Niet is gebleken dat het verlenen van rechtsbijstand voor deze derde een vast onderdeel vormt van een duurzame op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. [2]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van het inschakelen van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten van een deskundige kunnen op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen, als het inschakelen van de deskundige redelijk is en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich in de voorliggende procedure in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de deskundige van Import Expert met zijn kennis over de invoer van auto’s, de daarbij behorende documentatie en procedures van inschrijving in het kentekenregister een relevante bijdrage zou leveren aan de procedure.
5.4.
Uit artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht volgt dat de kosten worden vergoed van een deskundige die door een partij is meegebracht of van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Eiser heeft aangevoerd dat de deskundige van Import Expert 19 uur heeft besteed aan deze procedure. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd, zodat niet duidelijk is waar deze uren aan zijn besteed. Daarbij merkt de rechtbank op dat kosten voor het lezen en schrijven van stukken of voor overleg op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in elk geval niet voor vergoeding in aanmerking komen. De deskundige van Import Expert heeft ook geen verslag uitgebracht in deze procedure. De deskundige is wel verschenen op de zitting. De rechtbank stelt de totale omvang van de werkzaamheden daarom vast op twee uren. Eiser heeft aangegeven dat het uurtarief van deze deskundige € 85,- exclusief BTW bedraagt. Dit tarief is niet hoger dan het tarief dat ingevolge artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 ten hoogste kan worden vergoed. [3] Gelet hierop moet de RDW aan eiser een vergoeding betalen van € 170,- + 21% BTW = € 205,70. Het verzoek om vergoeding van de overige proceskosten wordt gelet op artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de RDW het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de RDW tot betaling van € 205,70 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van I. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497, r.o. 4.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:119, r.o. 5.1.
3.Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang gelezen met artikel 8:36 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 van de Wet tarieven in strafzaken, is dit artikel van toepassing op de vergoeding van tijdverzuim door deskundigen.