Beoordeling door de rechtbank
Op de zaak betrekking hebbende stukken
7. Eiser voert aan dat verweerder in strijd met artikel 40 van de Wet WOZ, 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6:17 van de Awb in bezwaar geen matrix, grondstaffels, bouwtekeningen en iWOZ-kaarten heeft overgelegd terwijl daar wel om was verzocht. Eiser vindt dat hij hierdoor is benadeeld, omdat hij pas nadere standpunten kan innemen nadat deze stukken zijn overgelegd. Eiser verwijst hiervoor ook naar het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018(Black Box-arrest), een kamerstuk, de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2013, en de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2022.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat deze gegevens in de bezwaarfase aan de vorige gemachtigde van eiser (Eerlijke WOZ) zijn toegestuurd en ter inzage zijn gelegd. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser dat hij ze niet heeft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de uitleg van verweerder niet te volgen. Het had op de weg van de gemachtigde van eiser gelegen om de stukken bij Eerlijke WOZ op te vragen. Voor zover de gemachtigde van eiser heeft bedoeld te stellen dat Eerlijke WOZ de stukken (ook) nooit heeft ontvangen, volgt de rechtbank dat niet omdat de gemachtigde van eiser daar geen zicht op heeft gehad. Hij was immers in die fase niet betrokken bij deze zaak.
9. Ten aanzien van de iWOZ-kaarten volgt de rechtbank het oordeel van de Hoge Raad in zijn uitspraak van 21 oktober 2022dat iWOZ een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s is van te koop aangeboden woningen in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat iWOZ-gegevens van de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren. Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt hetzelfde voor bouwtekeningen van de woning en de getoonde vergelijkingsobjecten. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder bij het verweerschrift wel de iWOZ-kaarten heeft overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in de dezelfde buurt liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft bouwwijze en uitstraling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onderhavige woning een vrijstaande woning is uit 1934 waarbij het onvermijdelijk is dat er verschillen zullen zijn in de staat van onderhoud ten opzichte van referentiewoningen. Met de taxatiematrix maakt verweerder echter aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Uit de gerealiseerde verkoopcijfers van deze referentiewoningen volgt een marktprijs van tussen de € 3.005,- en € 5.765,- per m2. Voor de woning heeft verweerder een waarde van € 2.500,- per m2 gehanteerd. Gelet hierop is het aannemelijk dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
11. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
12. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat er onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referenties. Qua verschillen in perceeloppervlakte heeft verweerder rekening gehouden met de afnemende meerwaarde door te corrigeren op de grondprijs. Voor zover eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de objectkenmerken, volgt de rechtbank dat standpunt ook niet. Verweerder heeft met de taxatiematrix inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen bij de waardebepaling van onderhavige woning. De beroepsgrond slaagt niet.
De inzichtelijkheid van de indexering
14. Eiser voert aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd. Hij verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2022en naar het Black Boxarrest.
15. De rechtbank stelt voorop dat het indexeringspercentage slechts een hulpmiddel is om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken.De taxateur van verweerder heeft hierover op de zitting toegelicht dat geen vast indexeringscijfer wordt gehanteerd. De taxateur heeft verder toegelicht dat de indexering is af te leiden door de getaxeerde waarde af te zetten tegen de koopsom. Vervolgens kijkt de taxateur of die indexering past bij het type woning in de periode tussen de koopdatum en de waardepeildatum. Daarnaast heeft de taxateur de indexering vergeleken met de percentages van de waarderingskamer. Ook daarvan is bekeken of deze percentages wel of niet bruikbaar zijn. De rechtbank kan de toelichting van de taxateur volgen. Eiser heeft het daarnaast nagelaten een eigen berekening tegenover de indexering van verweerder te stellen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De duur van de procedure en het verzoek om immateriële schadevergoeding
16. Eiser heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
17. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
18. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 25 februari 2022 en de dag van deze uitspraak zit 2 jaar en afgerond 4 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden met 4 maanden. De rechtbank hanteert sinds 4 september 2023 een forfaitair uitgangspunt van € 50,- per half jaar in WOZ-zaken.Dit leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De bezwaarfase heeft afgerond acht maanden geduurd en daarmee twee maanden te lang. De beroepsfase heeft afgerond één jaar en zeven maanden geduurd en daarmee twee maanden te lang. De veroordeling tot schadevergoeding zal naar evenredigheid daarmee worden uitgesproken ten laste van verweerder € 25,- respectievelijk de Staat € 25,-.
19. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de minister voor Rechtsbescherming niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren.
20. De rechtbank kent de verzochte schadevergoeding toe wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Dit maakt dat er aanleiding is verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank volgt hierin het uitgangspunt van de Hoge Raad om 1 punt toe te kennen met een wegingsfactor van 0,25.Een punt heeft in beroep een waarde van € 875,-. Het gaat om een bedrag van € 218,75 (€ 875,- * 0,25 = € 218,75). De proceskosten ten aanzien van dit verzoek komen voor de helft voor rekening van de Staat.Dit leidt tot de slotsom dat verweerder € 109,40 aan proceskosten moet vergoeden en de Staat € 109,40.
21. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en immateriële schadevergoeding uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.
22. Het beroep is ongegrond en om deze reden hoeft verweerder het door eiser betaalde griffierecht niet te vergoeden.
23. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiser gedaan gedurende de beroepen. Daarvoor was eiser geen griffierecht verschuldigd.Voor dit verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.