Beoordeling door de rechtbank
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken
en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat derde-partij de omgevingsvergunning vóór die datum heeft aangevraagd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5. Partijen zijn het erover eens dat de JOP in strijd is met het geldende bestemmingsplan
‘ [locatie] , [plaats] ’, omdat het gebruik niet past binnen de bestemming ‘Groen’ en de JOP hoger is dan de toegestane 3 meter. Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2˚ van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde en elfde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
6. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om wel of geen toepassing te geven aan
de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij die beslissing moet het college ook de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt wel aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan ook aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7. Eiser voert aan dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de JOP niet in strijd
is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser betoogt dat hij, vooral in de avond- en nachturen, geluidsoverlast ervaart door de ingebruikname van de JOP en dat het college daar onvoldoende op is ingegaan. Anders dan het college veronderstelt, is er onvoldoende dempende werking van een groene omgeving, omdat de berken op geruime afstand staan van elkaar en ook niet het hele jaar blad hebben. Eiser vindt het ook onduidelijk hoe het college de overlast denkt aan te pakken, aangezien de gemaakte beheersafspraken te mager zijn. Daarnaast is de sociale controle waar het college op wijst, juist in de avond en nacht onvoldoende. Eiser voert verder aan dat het college te weinig onderzoek heeft gedaan naar betere alternatieven. Eiser vindt de besluitvorming niet evenredig omdat de lasten en nadelige gevolgen van de JOP voor het woon- en leefklimaat voor hem en andere omwonenden niet opwegen tegen het algemeen belang van het creëren van een JOP.
8. Het college hecht grote waarde aan het creëren van een ontmoetingsplek voor jongeren.
Bij de beoordeling van de vraag of de JOP qua geluid past binnen een goede ruimtelijke ordening, is het college uitgegaan van de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De brochure kent voor een ontmoetingsplek voor jongeren geen aparte indeling met richtafstanden. Het college heeft gezien dat de brochure voor zware bedrijven van milieucategorie 3.2 een richtafstand voor geluid van 100 meter hanteert. Daarom vindt het college het redelijk om voor de JOP te kijken naar de daaronder liggende maximale richtafstand van 50 meter. Omdat de afstand tot de nabijgelegen woningen minimaal 45 meter is, geluiden worden gedempt door de groene omgeving en de omvang van de JOP beperkt is, vindt het college voldoende gewaarborgd dat er geen onevenredige inbreuk plaatsvindt op het woon-en leefklimaat van omwonenden. Het voorgestelde alternatief van plaatsing in het Máximapark voldoet niet omdat daarmee niet de gewenste spreiding wordt bereikt.
Goede ruimtelijke onderbouwing
9. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de JOP niet
zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van geluidsoverlast voor eiser. Voordat het college een vergunning verleent, moet hij deugdelijk onderzoek doen naar de ruimtelijke impact van de (bouw)activiteit. Voor het aspect geluid moet dan worden onderzocht of de activiteit kan resulteren in een verslechtering van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
10. De rechtbank stelt vast dat vóór het verlenen van de vergunning geen akoestisch
onderzoek is uitgevoerd. Ook in de bezwaren van omwonenden heeft het college geen aanleiding gezien om alsnog een akoestisch onderzoek uit te (laten) voeren). De enkele verwijzing van het college naar een richtafstand uit de VNG-brochure zonder ook maar enig geluidsonderzoek vindt de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat er geen sprake is van onaanvaardbare geluidsoverlast. Ook de door het college genoemde sociale controle en beheersafspraken, vindt de rechtbank onvoldoende concreet om aannemelijk te achten dat er geen sprake is van onevenredige geluidsoverlast. Daarbij heeft eiser terecht gewezen op het ontbreken van een dempende werking van de bomen en speelt ook een rol dat het gebruik van de JOP zich voornamelijk zal concentreren in de stille(re) avond- en nachturen. Juist in die uren is de sociale controle een stuk minder en is het houden van toezicht beperkt. De toelichting van het college dat na 22.00 uur de politie kan worden ingeschakeld biedt geen oplossing, omdat het in dit geval niet erom gaat of handhavend opgetreden moet worden tegen overlast. Het gaat om de vraag of de geluidbelasting die hoort bij een ‘normaal’ gebruik van de JOP aanvaardbaar is en die vraag is op dit moment onvoldoende beantwoord. De rechtbank heeft oog voor de wens van het college om ook voor jongeren een voorziening te creëren en zij realiseert zich ook dat een dergelijke voorziening altijd enige overlast met zich brengt. Dat ontslaat het college echter niet van de plicht om goed in kaart te brengen hoe groot die overlast is. Omdat het college dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid (artikel 3:2 Awb) en onvoldoende gemotiveerd (artikel 7:12 Awb). Dit is een gebrek in het bestreden besluit.
11. Het heeft op dit moment geen zin om eisers beroepsgronden over strijd met het
evenredigheidsbeginsel en onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties te beoordelen. Afhankelijk van de uitkomst van het geluidsonderzoek zal het college immers eerst moeten bezien of hij de omgevingsvergunning voor de JOP ongewijzigd kan en wil handhaven. Die beroepsgronden laat de rechtbank dus vooralsnog onbesproken.
Hoe gaat de procedure verder?
12. Het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld. De rechtbank
doet daarom tussenuitspraak en stelt het college met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Dat moet het college doen met inachtneming van al wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen. Herstel kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na, of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat nadere besluitvorming over de aanvraag voor het huidige bouwplan nog steeds op basis van het oude recht moet plaatsvinden, op grond van het in overweging 4 genoemde overgangsrecht bij de Omgevingswet.
13. Om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen moet het college in ieder geval op
een inzichtelijke en controleerbare manier vaststellen wat de geluidproductie bij een normaal gebruik van de JOP is en moeten afwegen of deze geluidsbelasting past binnen een goede ruimtelijke ordening. Afhankelijk van de uitkomst van die beoordeling zal het college moeten heroverwegen of hij de verlening van de omgevingsvergunning in stand wil laten, moet voorzien in aanvullende (geluid)maatregelen of dat hij de vergunning alsnog wil weigeren.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op
vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij wel of geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om
na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat
laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.