In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser, [eiser] B.V., tegen de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken aan de Bergweg in Zeist. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2022 de WOZ-waarden vastgesteld voor het belastingjaar 2022, maar het bezwaar van eiser tegen deze waarden werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat er geen toereikende machtiging is overgelegd door de gemachtigde van eiser. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken aan te leveren, maar deze zijn niet tijdig ontvangen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de gemachtigde bevoegd was om namens eiser op te treden.
De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser B.V. immateriële schade had geleden. De heffingsambtenaar had verzocht om een proceskostenveroordeling, maar de rechtbank zag geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en tijdige indiening van machtigingen en andere relevante documenten in bestuursrechtelijke procedures.