ECLI:NL:RBMNE:2024:3600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
10791376 \ MC EXPL 23-6730
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijk bezwarend kostenbeding in overeenkomst tussen advocaat en consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een consument (hierna: gedaagde). Eiseres had werkzaamheden verricht voor gedaagde om achterstallig loon van haar voormalig werkgever te incasseren. Gedaagde had een factuur van € 5.219,00 ontvangen, maar deze was niet betaald. Eiseres vorderde betaling van deze factuur, maar gedaagde verweerde zich door te stellen dat de overeenkomst gedeeltelijk vernietigbaar was vanwege onredelijk bezwarende bedingen in de algemene voorwaarden. De kantonrechter oordeelde dat het kostenbeding in de overeenkomst onredelijk bezwarend was en dat eiseres niet voldoende transparant had gecommuniceerd over de kostenstructuur. Hierdoor werd de vordering van eiseres afgewezen. De kantonrechter benadrukte dat consumentenbeschermende bepalingen van toepassing zijn en dat onredelijk bezwarende bedingen vernietigbaar zijn. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 813,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 10791376 MC EXPL 23-6730 MG/28934
Vonnis van 27 maart 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. [.] ,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Wat is er in deze zaak aan de hand?

2.1.
[eiseres] heeft werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, om achterstallig loon van haar voormalig werkgever vergoed te krijgen. Daarvoor heeft [eiseres] een factuur gestuurd van € 5.219,00. Die is door [gedaagde] niet betaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] was tot 1 maart 2022 in dienst bij restaurant [restaurant] . Zij had nog recht op achterstallig loon en daarom heeft ze contact opgenomen met [eiseres] .
3.2.
Zij heeft een incasso-formulier ingevuld. Daarop heeft ze ingevuld dat de hoogte van de vordering netto € 6.995,60 bedraagt en dat er sprake is van een onbetwiste vordering. Ze heeft ook een specificatie van het achterstallig loon toegevoegd.
3.3.
Vervolgens heeft er een intakegesprek plaatsgevonden, waarbij ook de heer [A] (een bekende van [gedaagde] , die haar bijstond) aanwezig was. Tijdens dat gesprek is uitgelegd dat het brutoloon zou worden gevorderd (€ 7.436,90) en dat [gedaagde] recht had op achterstallig vakantiegeld (€ 3.145,50). In totaal dus € 10.582,50.
3.4.
In de brief die [eiseres] op 5 januari 2023 aan restaurant [restaurant] heeft gestuurd staat dat aan [eiseres] opdracht is gegeven tot het incasseren van de openstaande vordering en dat die in totaal € 17.287,41 bedraagt. Dit bedrag bestaat uit € 10.582,50 aan hoofdsom (brutoloon en vakantiedagen), € 5.291,25 aan wettelijke verhoging, en het overige aan rente, incassokosten, leges en BTW.
3.5.
Eveneens op 5 januari 2023 heeft [eiseres] een opdrachtbevestiging gestuurd aan [gedaagde] . Daarin staat: “
Debiteur is reeds gesommeerd om tot betaling van het restant van het brutoloon én de vakantiedagen ad € 10.582,50, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten over te gaan. (..) Bij een geslaagde incasso houdt u de hoofdsom (het loon en de vakantiedagen) over conform artikel 3 van onze algemene voorwaarden.”
3.6.
In artikel 3 van de algemene voorwaarden van [eiseres] staat:
Artikel 3 - Honorarium en verschotten
(..)
5. Voor het incasseren van onbetwiste openstaande vorderingen door [eiseres] gelden andere regels. Openstaande vorderingen worden geïncasseerd op basis van het ‘No Win, No Fee’-principe. Indien [eiseres] er niet in slaagt de openstaande vordering te incasseren, zal er geen honorarium aan opdrachtgever in rekening worden gebracht. Indien de vordering inclusief rente, kosten en wettelijke verhoging wordt voldaan, wordt de zaak zo afgewikkeld dat opdrachtgever de hoofdsom overhoudt na BTW-restitutie.
(..)
7. Tussentijdse betalingen strekken op grond van art. 6:44 Burgerlijk Wetboek eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op de rente en het restant op de hoofdsom. (..)
3.7.
Op 31 januari 2023 heeft restaurant [restaurant] € 5.000,00 betaald en op 3 februari 2023 heeft zij € 2.213,69 betaald.
3.8.
Op 17 maart 2023 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven:
“In bovengenoemde zaak betwist de wederpartij uw zaak inhoudelijk. Dit betekent dat ik u helaas gedragsrechtelijk niet langer mag bijstaan op basis van No Win, No Fee. Indien u wenst dat ik u verder bijsta in deze zaak, zie ik mij genoodzaakt u hiervoor mijn normale tarief van € 230,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten verhoogd met 21% BTW in rekening te brengen. (..) Indien u om moverende redenen wenst over te gaan tot sluiting van het dossier, dan zal ik hiervoor geen kosten in rekening brengen.”
3.9.
Per e-mail van 4 april 2023 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven:
“Er is een redelijke oplossing geboden, zodat het dossier gesloten kan worden. Mijn hartelijke dank voor het gedane incassotraject!”
3.10.
Op 10 april 2023 heeft [A] aan [eiseres] geschreven: “
Naar aanleiding van uw schrijven dd 17 maart 2023 heeft mevrouw [gedaagde] een ander traject gevonden om de zaak op te lossen. Heden heeft werkgever alle wensen van mevrouw in gewilligd en heeft betaling plaatsgevonden. Ik dank u voor de prettige samenwerking.”
3.11.
Op 26 april 2023 schreef [eiseres] aan [gedaagde] :
“In bovengenoemde zaak werd in totaal betaling ontvangen van een bedrag ad € 9.000,00. Normaliter strekken betalingen conform onze algemene voorwaarden en op grond van de wet in eerste instantie in mindering op de rente, incassokosten en wettelijke verhoging die aan ons toekomen. Uit coulance zal ik echter alleen de wettelijke verhoging bij u in rekening brengen.”
3.12.
Bij de brief is een factuur gevoegd van € 5.291,25.
3.13.
Op 1 mei 2023 heeft [A] een brief gestuurd aan [eiseres] waarin staat:
“(..) [eiseres] is er, ondanks het versturen van incassobrieven, niet in geslaagd de openstaande vordering te incasseren. [eiseres] dient daarom ook geen honorarium in rekening te brengen aan mevrouw [gedaagde] . (..) Uiteindelijk heeft mevrouw [gedaagde] -zoals ik u ook in mijn mail d.d. 10 april jl. aangaf- de vordering middels een ander traject geïncasseerd. Mevrouw [gedaagde] heeft voor dit traject ook kosten moeten maken en uw kantoor heeft voor dit traject in het geheel geen werkzaamheden verricht. Gelukkig heeft dit traject, anders dan de werkzaamheden door uw kantoor, wel tot het gewenste resultaat geleid. Gezien het voorgaande is het volstrekt onduidelijk en tegen de gemaakte afspraken aan dat uw kantoor alsnog haar honorarium in rekening brengt. (..)”
3.14.
[eiseres] hield vast aan betaling van de factuur. Daarover is vervolgens door de gemachtigde van [gedaagde] met [eiseres] gecorrespondeerd. Op 29 augustus 2023 stuurde de gemachtigde van [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] waarin zij schreef:
“(..) Op 2 april jl. heeft cliënt het bedrag van € 4.756,62 ontvangen. € 2.000 hiervan ziet op de door u in gang gezette incasso. De rest is door toedoen van de heer [A] , door cliënt ingeschakeld om haar te helpen, geïncasseerd. (..) Dit brengt mee dan er € 9.213,69 door u is geïncasseerd en dat is dus niet de hoofdsom. Het is aan u te onderbouwen waarom u desondanks aanspraak meent te maken op betaling van € 5.291,25. (..)”
3.15.
Omdat partijen er niet uitkwamen is [eiseres] deze procedure gestart.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] haar hele vordering heeft geïncasseerd, Dat blijkt volgens haar uit de brief van 1 mei 2023 van [A] . [eiseres] heeft daarom recht op betaling. Het totaal door [gedaagde] ontvangen bedrag van ruim € 11.970,31 strekt op grond van artikel 3 lid 7 van de algemene voorwaarden en artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek eerst in mindering op de wettelijke verhoging, daarna op de rente en kosten en ten slotte op de hoofdsom. Uit coulance heeft [eiseres] alleen de wettelijke verhoging in rekening gebracht.
4.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, [eiseres] heeft voor [gedaagde] het bedrag van € 7.213,59 geïncasseerd op basis van No Win No Fee. De hoofdsom bedroeg € 10.528,50. De correspondentie van [eiseres] aan [gedaagde] is duidelijk; [gedaagde] zou de hoofdsom mogen behouden. De algemene voorwaarden bevatten allerlei ingewikkelde constructies op basis waarvan [gedaagde] bepaalde afdrachten verschuldigd zou zijn. [eiseres] maakt zich schuldig aan oneerlijke handelspraktijken; hier is niet duidelijk over gecommuniceerd. [gedaagde] mocht uitgaan van de inhoud van de opdrachtbevestiging en hoefde geen rekening te houden met welke afdracht dan ook. Hiermee is de overeenkomst gedeeltelijk vernietigbaar. Daar beroept [gedaagde] zich op; [eiseres] kan geen beroep doen op de algemene voorwaarden die afdrachten in mindering op de hoofdsom brengen. [gedaagde] is [eiseres] het gevorderde niet verschuldigd. Bovendien is sprake van dwaling die ook tot vernietiging van de overeenkomst leidt. Hierdoor ontvalt de grondslag aan de vordering van [eiseres] .

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] op 17 maart 2023 heeft geschreven dat de vordering wordt betwist en dat – als [gedaagde] wenst over te gaan tot sluiting van het dossier – geen kosten in rekening zullen worden gebracht. Uit de berichten van 4 en 10 april 2021 kan worden afgeleid dat [gedaagde] inderdaad wenst over te gaan tot sluiting van het dossier. Reeds om die reden is de vordering niet toewijsbaar.
5.2.
Ook als de correspondentie tussen partijen niet zo mag worden opgevat, is de vordering niet toewijsbaar. Daarvoor geldt het volgende.
5.3.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tot het verrichten van juridische dienstverlening door [eiseres] (een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf) aan [gedaagde] (een consument). Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Als de kantonrechter constateert dat die belangrijke consumentenbeschermende bepalingen zijn geschonden moet hij daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
5.4.
De kantonrechter moet met name toetsen of (en zo ja, welke) informatieplichten van toepassing zijn en of de toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd, zie afdeling 2b van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW (artikel 6:230g en verder BW). Ook moet de kantonrechter toetsen of in de overeenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden geen bepalingen (‘bedingen’) zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
Onredelijk bezwarende bedingen in overeenkomst en algemene voorwaarden? Ja
5.5.
In dit geval bevat artikel 3 van de algemene voorwaarden een kostenbeding. De kosten zijn ook bevestigd in de opdrachtbevestiging die na het intakegesprek is gestuurd aan [gedaagde] . Een kostenbeding is een kernbeding. Kernbedingen zijn geen algemene voorwaarden, tenzij deze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (artikel 6:231 onder a BW). Het is vaste rechtspraak dat een beding niet alleen formeel en grammaticaal begrijpelijk moet zijn, maar dat dit ook praktisch gezien duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in die zin dat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijke oplettende consument dit begrijpt. Als een kernbeding niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd is (transparant is), is dat beding niet direct onredelijk bezwarend, maar weegt dat wel mee in de beoordeling van de vraag of een beding onredelijk bezwarend is. Een onredelijk bezwarend beding is op grond van artikel 6:233 BW vernietigbaar.
5.6.
Bij de vraag of het kostenbeding in de algemene voorwaarden en in de opdrachtbevestiging duidelijk en begrijpelijk geformuleerd zijn, is ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) van belang. Het HvJEU heeft daarin onder meer overwogen dat de kantonrechter dient na te gaan of aan de consument, voordat de overeenkomst wordt gesloten, alle gegevens zijn medegedeeld die van invloed kunnen zijn op de omvang van zijn verbintenis en op basis waarvan hij de financiële consequenties daarvan kan inschatten.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het vereiste van transparantie niet is voldaan. In de algemene voorwaarden wordt onderscheid gemaakt tussen betwiste en onbetwiste vorderingen. In dit geval was er (daar gingen partijen bij aanvang van de opdracht van uit) sprake van een onbetwiste vordering en daar is de vordering van [eiseres] in dit geval ook op gegrond. De kantonrechter toetst daarom of er helder is gecommuniceerd over de kosten van het incasseren van een dergelijke onbetwiste vordering. Over onbetwiste vorderingen staat in artikel 3 lid 5 van de algemene voorwaarden vermeld dat die worden geïncasseerd op basis van het No Win No Fee principe. Hoe dat principe precies werkt, wordt onvoldoende duidelijk uitgelegd (niet in de algemene voorwaarden en evenmin in de opdrachtbevestiging, zie daarover overweging 5.6. van dit vonnis). Zo staat in de algemene voorwaarden dat als ‘de vordering inclusief rente, kosten en wettelijke verhoging wordt voldaan’ de zaak zo wordt afgewikkeld dat de opdrachtgever de hoofdsom overhoudt na BTW-restitutie. Wat precies onder ‘de hoofdsom’ moet worden begrepen, wordt echter niet duidelijk. Zo kan dit beding zo worden begrepen dat daarmee het loon, de vakantiedagen en de wettelijke verhoging wordt bedoeld. [eiseres] heeft kennelijk iets anders bedoeld, namelijk: het loon en de vakantiedagen. Daarbij zou de wettelijke verhoging (en de rente en kosten) dus aan haar toekomen in geval van een geslaagde incasso. (Dat is ook wat zij gevorderd heeft in deze procedure). Dit hoefde [gedaagde] echter niet te begrijpen, voordat de overeenkomst tot stand kwam, want dit staat niet helder in het beding.
5.8.
Ook (de uitleg over) het kostenbeding in de opdrachtbevestiging is niet helder, zeker niet wanneer dit wordt beschouwd in samenhang met het beding in de algemene voorwaarden. In het kostenbeding in de opdrachtbevestiging staat weliswaar dat [gedaagde] in geval van een geslaagde incasso ‘de hoofdsom (loon en vakantiedagen)’ overhoudt, maar daaruit blijkt niet duidelijk wat precies moet worden begrepen onder een ‘geslaagde incasso’. Op basis van de algemene voorwaarden lijkt dat nog zo te moeten worden uitgelegd dat daaronder moet worden begrepen ‘de vordering inclusief rente, kosten en wettelijke verhoging’, maar [eiseres] heeft in de opdrachtbevestiging geschreven dat de voormalig werkgever is gesommeerd om tot betaling over te gaan van het restant van het loon en de vakantiedagen van in totaal € 10.582,50, vermeerderd met rente en incassokosten. Daarbij wordt dus weer niet de wettelijke verhoging genoemd, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat er sprake is van een geslaagde incasso als het loon, de vakantiedagen, de rente en de incassokosten (zonder de wettelijke verhoging) wordt betaald.
5.9.
Zowel het beding in de algemene voorwaarden als het kostenbeding in de opdrachtbevestiging zijn dus (afzonderlijk van elkaar, maar zeker ook in samenhang bezien) niet transparant.
5.10.
Dat een beding niet transparant is, betekent – zoals hiervoor al overwogen - niet direct dat het ook onredelijk bezwarend is, maar het weegt wel mee in de beoordeling daarvan. Toepassing van beide bedingen leidt in dit geval tot een oneerlijke uitkomst, als op de stellingen van [eiseres] wordt afgegaan. Toewijzing van de vordering zou er immers toe leiden dat [gedaagde] de wettelijke verhoging aan [eiseres] zou moeten betalen, terwijl die niet geïncasseerd is. Dat zou betekenen dat zij niet het loon en de vakantiedagen overhoudt, maar veel minder dan dat bedrag. Dat dit de financiële consequentie zou zijn van het aangaan van de overeenkomst is op geen enkele wijze transparant gecommuniceerd en hoefde [gedaagde] ook niet te begrijpen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er sprake is van onnredelijk bezwarende bedingen.
Wat is het gevolg hiervan voor de overeenkomst?
5.11.
Onredelijk bezwarende bedingen moeten op grond van artikel 6:233 onder a BW worden vernietigd. Ze kunnen dan geen grondslag meer bieden voor de vordering. Als gevolg daarvan moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen.
Ten overvloede
5.12.
Ten overvloede geldt nog het volgende. Op grond van artikel 6:230l lid 1 aanhef en onder e BW moet (ambtshalve) worden beoordeeld of [eiseres] voorafgaand aan de overeenkomst, dus in dit geval in de algemene voorwaarden, tijdens het intakegesprek en in de opdrachtbevestiging, op duidelijke en begrijpelijke – en dus transparante – wijze aan [gedaagde] informatie heeft verschaft over de
totale prijs van haar diensten.
5.13.
Gelet op voorgaande staat vast dat aan deze verplichting niet is voldaan. Omdat de vordering van [eiseres] al is afgewezen op grond van de vernietigbaarheid van de onredelijk bezwarende bedingen, hoeft aan de schending van de informatieverplichtingen echter geen (afzonderlijke) sanctie te worden verbonden.
5.14.
Ook de stelling van [eiseres] dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling behoeft gelet op voorgaande geen verdere bespreking meer.
De proceskosten
5.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 813,00 (2 punten x tarief salaris gemachtigde á € 339,00 en nakosten á € 135,00).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, op 27 maart 2024.