In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser inzake zijn aanspraak op een aanvullende beurs voor studiefinanciering. Eiser heeft verzocht om het inkomen van zijn ouders buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de aanvullende beurs, omdat hij een ernstig structureel conflict met hen heeft. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat eiser de maximale aanvullende beurs ontvangt en niet voldoet aan de voorwaarden voor loskoppeling van het ouderlijk inkomen. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek van eiser niet op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld. Hoewel de minister het belang van de maximale beurs heeft meegewogen, heeft hij onvoldoende rekening gehouden met de psychische druk en de ernst van het conflict tussen eiser en zijn ouders. De rechtbank concludeert dat eiser terecht bezwaar heeft gemaakt, omdat de minister het bestaan van een financieel belang niet langer betwist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser feitelijk blijft bestaan.
De rechtbank benadrukt dat de Wsf 2000 en het Besluit Studiefinanciering 2000 strikte voorwaarden stellen voor loskoppeling van het ouderlijk inkomen. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat het conflict met zijn ouders zo ernstig is dat loskoppeling gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat er sporadisch contact is tussen eiser en zijn ouders en dat de relatie, hoewel gestabiliseerd, niet zodanig verstoord is dat loskoppeling de enige optie is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.