In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van [bedrijf] B.V. tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 329.000,- per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de digitale zitting op 18 maart 2024 heeft de gemachtigde van eiseres zijn standpunten toegelicht, waarbij de rechtbank de waarde heeft beoordeeld aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, ondanks de bezwaren van eiseres over de vergelijkbaarheid van referentieobjecten en de impact van de coronapandemie. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding toe, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd, en kent een schadevergoeding van € 50,- toe. Daarnaast worden proceskosten van € 218,75 toegewezen aan eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak op bezwaar.