ECLI:NL:RBMNE:2024:3990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/2883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor wijziging nieuwbouwwoning in Veenendaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor de wijziging van een nieuwbouwwoning in Veenendaal. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, stelde dat haar argumenten niet waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde gronden niet aansluiten bij het wettelijk toetsingskader voor omgevingsvergunningen. De rechtbank benadrukte dat het college de vergunning moest verlenen als er geen strijd was met de relevante toetsingsgronden, en dat de belangen van eiseres niet konden worden meegewogen in deze procedure. Eiseres had onder andere zorgen geuit over overlast en financiële haalbaarheid, maar de rechtbank concludeerde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van de omgevingsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (het college), verweerder,
(gemachtigde: O.J. Klooster en H.K.C. van Nijnanten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] uit [woonplaats] (vergunninghouders)
(gemachtigde: L. van Nieuwenhuizen).

Inleiding

1. Het college heeft met het besluit van 24 maart 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een nieuwbouwwoning op het perceel [adres] , gelegen in het [deelgebied] in [woonplaats] . Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De omgevingsvergunning betreft een wijzing van een eerdere, inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunning die voor dit perceel op 23 september 2022 is verleend. Het gaat daarbij om bouwkavel 1.
2. Met het besluit van 22 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 27 september 2023 heeft eiseres hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, vergunninghouders en de gemachtigde van vergunninghouders. Eiseres was niet bij de zitting aanwezig. Na de zitting ontving de rechtbank het bericht van afmelding van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De te bouwen nieuwbouwwoning is onderdeel van een zelfbouwproject. In haar beroepsschrift heeft eiseres allereerst een uiteenzetting gegeven van haar visie over de voorgeschiedenis van de ontwikkeling van het [deelgebied] en de schade die zij en haar man als gevolg van deze ontwikkeling hebben geleden. Vervolgens heeft zij in haar beroepsschrift vragen gesteld via Artificial Intellegence (AI).
7. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is vanwege het ontbreken van gronden die zien op het toetsingskader van de omgevingsvergunning.
8. De rechtbank ziet dit anders. Hoewel de redenen waarom eiseres het niet eens is met het bestreden besluit lastiger te begrijpen zijn omdat deze in vragende vorm aan AI zijn gesteld, kunnen deze hieruit wel worden afgeleid en dus als beroepsgronden worden aangemerkt. Of deze gronden zien op het toetsingskader dat voor ligt, is een beoordeling die de rechtbank vervolgens moet maken.
9. De rechtbank heeft allereerst een beoordeling gemaakt van wat volgens haar als beroepsgronden kunnen worden aangemerkt. In de vragen aan AI die worden gesteld over kavel 1 ziet de rechtbank drie redenen waarom eiseres het niet eens is met de vergunning. Eiseres vreest voor overlast, welke vrees zij met name baseert op de ervaren eerdere overlast van zelfbouwers op andere kavels. Daarnaast worden vraagtekens geplaatst bij de financiële haalbaarheid van de vergunning. Ook vindt eiseres dat vergunninghouders zijn bevoordeeld ten opzichte van andere burgers.
10. De rechtbank zal voordat zij ingaat op deze redenen die zij als beroepsgronden heeft aangemerkt het toetsingskader voor de omgevingsvergunning, de activiteit ‘‘bouwen’’, uiteen zetten.
11. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. In dat geval is artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het toepasselijke toetsingskader. Bij dit toetsingskader moet het college de bouwactiviteit toetsen aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat het college de omgevingsvergunning móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als er géén strijd is met deze toetsingsgronden. Als het college een vergunning moet verlenen, dan mag het college geen ruimer toetsingskader hanteren en kan het college dus niet toekomen aan een belangenafweging, waaronder de belangen van eiseres. Ook voor de rechtbank is er geen ruimte om een belangenafweging te maken. Daar komt nog bij dat er reeds eerder een omgevingsvergunning is verleend die inmiddels onherroepelijk is, omdat eiseres daartegen geen rechtsmiddelen heeft ingesteld. Dat betekent dat eiseres slechts tegen de wijzigingen ten opzichte van de eerder verleende vergunning kan opkomen en het toetsingskader van de rechtbank nog beperkter is.
12. De rechtbank begrijpt dat eiseres hinder ervaart vanwege (geluids)overlast van zelfbouwprojecten en toekomstige hinder vreest. De rechtbank moet echter wel uitgaan van het geldende wettelijke toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor ‘‘bouwen’’. Wat eiseres aanvoert, sluit niet aan bij dat wettelijk toetsingskader. Uit wat eiseres aanvoert, volgt niet dat de omgevingsvergunning in strijd is met één van de genoemde toetsingsgronden. Zoals gezegd, móet het college de gevraagde vergunning verlenen als die niet in strijd is met een van de genoemde toetsingsgronden. Het is het college dan niet toegestaan om de belangen van eiseres nog mee te wegen. De gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat die belangafweging al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de keuzes die daarbij zijn gemaakt voor de toegestane bebouwing. Dat eiseres overlast zal ervaren van de bouwactiviteiten is weliswaar vervelend, maar voor het verlenen van de omgevingsvergunning is dit niet van belang. De manier waarop een bouwplan feitelijk wordt uitgevoerd, speelt namelijk geen rol bij het verlenen van een omgevingsvergunning. [1] Op de zitting hebben vergunninghouders overigens aangegeven dat zij - voor zover dat mogelijk is - de overlast zoveel mogelijk zullen beperken. Zij hebben erop gewezen dat de casco-bouwactiviteiten doordeweeks overdag zullen plaatsvinden en niet in de avond en het weekend. Als de afbouw van de woning plaatsvindt, zal dit zoveel mogelijk inpandig plaatsvinden en indien noodzakelijk achter de woning. Ook zal er tijdens de bouwactiviteiten geen radio worden gebruikt.
13. Wat eiseres aanvoert over de financiële haalbaarheid van het zelfbouwproject sluit ook niet aan bij het toetsingskader. Eiseres heeft er daarbij ook op gewezen dat het onroerend goed aan de [adres] niet in eigendom was van vergunninghouders. Deze omstandigheden raken niet aan het wettelijk toetsingskader, waaraan de rechtbank is gebonden. Voor zover eiseres met deze grond een beroep heeft willen doen op de aanwezigheid van een evidente privaatrechtelijke belemmering, geldt dat dit eveneens geen grond is om de (wijziging) van de omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft in dit geval bij zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen geen ruimte voor een belangenafweging, waarbij financiële haalbaarheid of een privaatrechtelijke belemmering eventueel een rol zou kunnen spelen. [2]
14. Eiseres heeft in meerdere stukken naar voren gebracht dat vergunninghouders ten opzichte van andere burgers bevoordeeld zouden zijn. Voor zover eiseres met deze grond een beroep heeft willen doen op handelen van het college in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, oordeelt de rechtbank dat dit onvoldoende concreet is waar deze strijdigheid in zou zijn gelegen.
15. Omdat wat eiseres in beroep aanvoert niet aansluit bij het wettelijk toetsingskader, kan haar betoog niet slagen. De redenen die eiseres aanvoert zijn namelijk geen onderdeel van de toetsingsgronden bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8558.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022. ECLI:NL:RVS:2022:328.