ECLI:NL:RBMNE:2024:3995

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
UTR_23_3009 en UTR_23_3010
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgevingsvergunning voor de bouw van starterswoningen in Lopik

In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2024 geoordeeld over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van vijf starterswoningen in Lopik. De vergunninghouder had op 30 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, die na een uitgebreide voorbereidingsprocedure op 12 maart 2024 werd verleend. Verzoekers, die als directe buren van de vergunninghouder optraden, waren het niet eens met de vergunning en stelden dat er onvoldoende participatie had plaatsgevonden en dat hun belangen niet goed waren afgewogen. De rechtbank oordeelde dat participatie geen verplicht onderdeel is van de wettelijk voorgeschreven procedure en dat de vergunninghouder voldoende gelegenheid had gegeven voor het indienen van zienswijzen. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning niet onzorgvuldig was voorbereid en dat de belangen van woningbouw zwaarder wogen dan de bezwaren van de verzoekers. De rechtbank wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/3009 en UTR 24/3010
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] en [verzoeker], uit [woonplaats], verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, het college

(gemachtigden: dhr. B. Kapitein en mw. N. Brands).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde partij], de vergunninghouder

(gemachtigde: W.H. Tuls).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder voor het realiseren van vijf starterswoningen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De vergunninghouder heeft op 30 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van vijf starterswoningen op de locatie [locatie] in [woonplaats]. Op de beoogde locatie voor deze woningen staat nu een schuur van circa 160 m². Deze schuur van 26 meter lang en op het breedste deel 8 meter breed zal worden gesloopt voor de realisering van de vijf woningen. Het woonblok wordt 30,6 meter lang en 10 meter breed. Het woonblok heeft met 306 m² dus een groter oppervlak dan de bestaande schuur en zal naar achteren toe worden verlengd ten opzichte van de huidige schuur.
1.2.
De vergunningaanvraag en het ontwerpbesluit hebben van 21 september 2023 tot en met 1 november 2023 ter inzage gelegen. Verzoekers [verzoekster] (wonende aan Dorp [adres] in [woonplaats]) en [verzoeker] (wonende aan [adres] in [woonplaats]) hebben ieder op 14 oktober 2023 een zienswijze ingediend. De woningen met huisnummers [adres] en [adres] liggen op het perceel direct ten oosten van het perceel van de vergunninghouder. De woning met huisnummer [adres] ligt aan de openbare weg. Achter deze woning ligt een voormalig bedrijfsgebouw. Het voorste deel hiervan staat leeg. Het achterste deel is verbouwd tot de woning met huisnummer [adres]. Deze woning ligt direct naast de locatie waar de vergunninghouder de vijf woningen wil realiseren.
1.3.
Op 31 oktober 2023 heeft de gemeenteraad van [woonplaats] een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor het bouwplan.
1.4.
In een besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder verleend voor het bouwen van vijf aaneen gebouwde starterswoningen ten zuiden van [locatie], [locatie] en [locatie] in [woonplaats]. De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
1.5.
Verzoekers zijn het niet eens met dit besluit en hebben beroep ingesteld. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen om bouwwerkzaamheden te voorkomen. Er hebben nog geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden plaatsgevonden.
1.6.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. De derde-partij heeft schriftelijk gereageerd op de beroepsgronden en het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Verzoeker [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot [echtgenoot]. Verzoeker [verzoeker] is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door zijn zus [zus].

Overwegingen

Overgangsrecht
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Zorgvuldigheid
3. Verzoekers voeren aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. Volgens verzoekers is de vergunninghouder in een te laat stadium in overleg getreden met verzoekers als directe buren. Verzoekers hebben in een gesprek met de vergunninghouder kenbaar gemaakt dat zij het niet eens zijn met de omvang van de woningen, de tuinen en de dakkapellen. De vergunninghouder heeft daar echter geen rekening mee gehouden.
4. De rechtbank is het er niet mee eens dat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat participatie geen onderdeel is van de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure. Een gebrek aan participatie kan dus geen reden opleveren op grond waarvan de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Los daarvan begrijpt de rechtbank dat partijen wel degelijk in gesprek zijn geweest met elkaar. De broer van vergunninghouder, die ook op het terrein woont, heeft een gesprek met verzoekers gevoerd over de het bouwplan en heeft een bouwtekening naar verzoekers gestuurd. Verzoekers hebben daarbij de gelegenheid gehad om hun wensen kenbaar te maken. Er heeft dus wel een vorm van participatie plaatsgevonden, terwijl dat niet verplicht was.
5. Verzoekers betogen verder dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bezwaren die zijn geuit in de vijf ingediende zienswijzen.
6. De rechtbank volgt dit standpunt van verzoekers ook niet. Het college is in het bestreden besluit uitgebreid ingegaan op de ingediende zienswijzen. Verzoekers geven niet aan op welke punten onvoldoende rekening is gehouden met de zienswijzen. Het college heeft inhoudelijk op alle zienswijzen gereageerd, maar heeft in de ingediende zienswijzen geen aanleiding gezien de vergunning niet te verlenen. De rechtbank ziet daar geen onzorgvuldige besluitvorming van het college in. Voor zover verzoekers hiermee bedoelen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, dan wordt dat hierna behandeld.
7. Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd dat er geen uitnodiging van het college of van de vergunninghouder is geweest om naar aanleiding van de zienswijzen in een gesprek de standpunten van verzoekers toe te lichten.
8. Uit rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat de procedure in afdeling 3.4 van de Awb niet de verplichting voor het bevoegd gezag kent om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens nog te horen. Evenmin is gebleken dat het college anderszins was gehouden om verzoekers in dit geval te horen. Verzoekers hebben in hun zienswijzen van 14 oktober 2023 ook niet kenbaar gemaakt dat zij een gesprek wilden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college verzoekers had moeten uitnodigen voor een gesprek.
9. Gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning onzorgvuldig is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
De omgevingsvergunning
10. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten: bouwen [3] en strijdig gebruik [4] . De percelen waarop gebouwd moet worden liggen in bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) en hebben de bestemming wonen. Op grond van artikel 11.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan mogen woningen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De afmetingen van het aangevraagde woonblok van vijf woningen overschrijdt het bouwvlak. Het aangevraagde is daarom in strijd met het bestemmingsplan. Er kan niet binnenplans of op grond van het Besluit omgevingsrecht worden afgeweken van het bestemmingsplan. Er moet daarom een wijziging van het bestemmingsplan plaatsvinden of er moet buitenplans met een goede ruimtelijke onderbouwing worden afgeweken [5] .
11. De vergunninghouder heeft een ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan opgesteld waarin de ruimtelijke aspecten van het plan zijn onderzocht en afgewogen [6] . Volgens het college is het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
12. Het college heeft bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college met de motivering van het bestreden besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Aantasting van het dorpse karakter
13. Verzoekers voeren aan dat met de bouw van de vijf woningen op het perceel van de vergunninghouder het dorpse karakter van de omgeving in het gedrang komt.
14. Het college heeft toegelicht niet te vrezen voor aantasting van het dorpse karakter. In [woonplaats] staan ruim 1.400 woningen. Het toevoegen van vijf woningen verandert het karakter van het dorp niet. Het college heeft er verder op gewezen dat de goot- en nokhoogte en de kapvorm van de vergunde bebouwing aansluiten bij de overige bebouwing in de omgeving. De onafhankelijke externe welstandscommissie heeft op
3 oktober 2022 een positief welstandsadvies gegeven. Bovendien staat het rijtje van vijf woningen dwars op de weg, waardoor vanaf de weg gezien geen sprake is van een lang gesloten blok aan bebouwing. Deze bebouwing is passend in de omgeving. In [woonplaats] zijn veel omvangrijke schuren in dezelfde richting gebouwd.
15. De vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat bij de bouw van de vijf woningen materialen zullen worden gebruikt die passen bij de aanwezige bebouwing in de directe omgeving.
16. De rechtbank is van oordeel dat het college en de vergunninghouder hiermee voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het dorpse karakter niet wordt aangetast door het bouwplan. De rechtbank voegt daaraan toe dat de vijf starterswoningen volgens het bouwplan binnen het dorp [woonplaats] en vanaf het perceel van verzoekers ook in de richting van het dorp zullen worden gerealiseerd. Dit versterkt het dorpse karakter nou juist eerder dan dat het dit aantast. De beroepsgrond slaagt niet.
Open landelijk karakter
17. Verzoekers voeren verder aan dat het bouwplan het open landelijk karakter van het gebied aantast, omdat er met de vijf extra woningen een visuele verdichting op het perceel komt. Het gebied kenmerkt zich door het open karakter met voornamelijk vrijstaande bebouwing.
18. Zoals hiervoor overwogen zullen de vijf woningen volgens het bouwplan niet in het buitengebied maar binnen het dorp worden gerealiseerd. Zoals ook eerder vermeld zal de rij van vijf woningen dwars op de openbare weg worden gebouwd waardoor er vanaf de weg niet een lang aaneengesloten blok aan bebouwing te zien zal zijn. Deze bebouwing is bovendien passend in de omgeving. In [woonplaats] zijn veel omvangrijke schuren in dezelfde richting gebouwd. De vergunninghouder heeft toegelicht dat juist met respect voor de reeds aanwezige bouwstijl in de omgeving rekening is gehouden.
19. Het college en de vergunninghouder hebben voldoende gemotiveerd dat het bouwplan het open landelijk karakter van het gebied niet zodanig aantast dat de omgevingsvergunning om die reden niet had mogen worden verleend. Er wordt juist rekening gehouden met de situering en stijl van de aanwezige bebouwing in de omgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Aantasting van het woongenot
20. Verzoekers voeren aan dat het bouwplan een aantasting van hun woongenot oplevert. Het bouwplan levert bijna een verdubbeling op van de aanwezige bebouwing op het perceel van de vergunninghouder. In het bouwplan worden de tuinen en de dakkapellen in de richting van het perceel van verzoekers geplaatst. Volgens verzoekers lijkt het plan te zijn bestemd voor de huisvesting van arbeidsmigranten, hetgeen gepaard zal gaan met groepsvorming. Deze feiten en omstandigheden leveren een aantasting van de privacy, een verstoring van de rust, een beperkter uitzicht, een toename aan horizonvervuiling en een toename van geluidsoverlast op, aldus verzoekers.
21. Het college heeft erkend dat het toevoegen van de woningen in de bebouwde kom op een omliggend perceel van verzoekers hinder kan opleveren. Het college vindt deze hinder echter niet zodanig onevenredig dat de vergunning om die reden geweigerd had moeten worden. Het college meent dat de belangen om de woningen te bouwen zwaarder wegen dan de belangen van omwonenden. Het is algemeen bekend dat er in Nederland een tekort is aan woningen. Elke gemeente heeft een verantwoordelijkheid om (nieuwbouw)woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Als er een initiatief komt dat voldoet aan het beleid en is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, werkt het college hier graag aan mee.
22. De rechtbank kan het college hierin volgen en merkt daarbij op dat verzoekers diverse punten hebben genoemd waarom hun woongenot door het bouwplan zou worden aangetast, maar hebben deze punten niet nader hebben onderbouwd. Net als het college kan de rechtbank zich deze punten wel voorstellen, maar zonder concrete invulling van deze punten kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat het van dien aard zal zijn dat het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs niet had kunnen verlenen. Het perceel van verzoekers ligt op bijna 5 meter van de te bouwen woningen. De te realiseren tuinen en dakkapellen komen in de richting van het perceel van verzoekers te liggen. Dit zal enige overlast van de bewoners van de vijf woningen voor verzoekers opleveren. De percelen van de vergunninghouder en verzoekers bevinden zich echter binnen de bebouwde omgeving van het dorp [woonplaats]. In een dergelijke omgeving is enige overlast inherent. Naar het oordeel van de rechtbank is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers geen sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen recht bestaat op een blijvende situatie, en dat verzoekers in een bebouwde omgeving in een dorp enige verandering en overlast moet dulden. Het college heeft in redelijkheid, na afweging van de betrokken belangen, het belang van woningbouw zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekers bij behoud van de huidige bebouwingssituatie. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Verzoekers voeren nog aan dat het bouwplan door genoemde aantasting van het woongenot tot een eventuele waardevermindering van hun woningen zal leiden. Dit is echter geen omstandigheid die het college van het verlenen van de omgevingsvergunning had moeten weerhouden. In het geval er van een dergelijke waardevermindering sprake zou zijn, kunnen verzoekers zich tot het college wenden met een verzoek om tegemoetkoming in planschade.
Parkeeroverlast en verkeersdruk
24. Verzoekers vrezen voor parkeeroverlast als gevolg van het realiseren van de vijf woningen.
25. De rechtbank stelt voorop dat een nieuwe ontwikkeling een bestaand parkeerprobleem niet hoeft op te lossen. De vergunninghouder voorziet volledig op eigen terrein in de parkeerbehoefte. Het gebied valt onder de categorie ‘rest bebouwde kom’ waardoor de minimale parkeerbehoefte uitkomt op tien parkeerplekken. Het aandeel bezoekers op basis van de CROW-norm is 0,3 parkeerplekken per woning. Door dit aantal bezoekers zijn er elf parkeerplaatsen noodzakelijk. Het plangebied heeft voldoende ruimte om dit aantal parkeerplaatsen te realiseren. Verzoekers hebben geen gronden gericht tegen deze berekening van het aantal parkeerplaatsen. Aan de zuid- en oostzijde wordt het plan voorzien van een beukenhaag waardoor de parkeerplaatsen voor de omliggende woningen worden afgeschermd. Bovendien hebben verzoekers geen last van een parkeerprobleem aangezien zij op hun eigen terrein kunnen parkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Verzoekers voeren verder nog aan dat meer bebouwing meer verkeersdruk op de doorgaande weg oplevert, hetgeen niet bij het dorpse karakter past.
27. In de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan wordt vermeld dat de [straat] in [woonplaats] een doorgaande weg in de bebouwde kom is. Bij de bouw van vijf woningen moet rekening worden gehouden met 7,4 verkeersbewegingen per woning per 24 uur. Dit betekent dat er bij vijf woningen 37 verkeersbewegingen per 24 uur over de ontsluitingsweg gaan en extra over de [straat]. Op de [straat] mag 50 kilometer per uur worden gereden. Het toevoegen van vijf woningen aan deze weg zorgt hiermee volgens het college niet voor een significante toename van het verkeer op deze weg. De rechtbank kan het college hierin volgen. Verzoekers hebben ook niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank hieraan zou moeten twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Precedentenwerking
28. Verzoekers vrezen ervoor dat het verlenen van deze omgevingsvergunning ruimte voor andere grondeigenaren creëert om ook dergelijke woningen in de directe omgeving te gaan bouwen.
29. Het college heeft toegelicht dat bij een aanvraag voor het toevoegen van woningen elke situatie afzonderlijk wordt beoordeeld. Er moet een goede ruimtelijke onderbouwing zijn om woningen toe te voegen. In dit geval is dat aannemelijk gemaakt met de ruimtelijk onderbouwing die is ingediend. Voor een eventuele volgende aanvraag om woningen in [woonplaats] toe te voegen zal een nieuwe afweging plaatsvinden, aan de hand van die specifieke situatie. Van precedentwerking is daarom geen sprake. De rechtbank kan het college hierin volgen. Dat nu een vergunning is verleend, wil niet per se betekenen dat een andere aanvraag ook gehonoreerd moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.
MER-plicht
30. Verder bepleiten verzoekers dat het bouwplan een stedelijke ontwikkeling vormt waarvoor een milieueffectrapportage (MER) nodig is. Het college stelt zich op het standpunt dat met het bouwplan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
31. De rechtbank overweegt dat voor het beantwoorden van de vraag of er wel of geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen [7] . De rechtbank kan het college volgen dat het bouwplan, gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling, niet is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als hiervoor bedoeld. De fysieke wijziging is beperkt, omdat op een bestaand langgerekt perceel met de woonbestemming vijf aaneen gebouwde starterswoningen van een relatief beperkte omvang worden toegevoegd. Niet is gebleken dat het bouwplan, gelet op de aard van de ontwikkeling en/of de ligging, significante nadelige gevolgen voor het milieu heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Brandveiligheid
32. Verzoekers voeren ten slotte aan dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, gelet op een negatief adviesrapport over de brandveiligheid van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) van 8 mei 2023. In dit rapport wordt vermeld dat de noordoostgevel van de woningen niet brandwerend is en op minder dan 5 meter van de perceelgrens komt te liggen. Hierdoor is de brandoverslag naar een ruimte op het andere perceel niet ondenkbaar.
33. Het college heeft op de zitting toegelicht dat er twee adviezen zijn van de VRU: één van 8 mei 2023 en één van 8 juni 2023. Naar aanleiding van het negatieve advies van
8 mei 2023 heeft de initiatiefnemer het bouwplan aangepast. Daarna heeft de VRU in het rapport van 8 juni 2023 positief geadviseerd. Dit laatste advies maakt deel uit van de omgevingsvergunning. Er ligt dus, anders dan verzoekers stellen, een positief adviesrapport van de VRU aan de omgevingsvergunning ten grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

34. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen. De omgevingsvergunning blijft in stand. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:118.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2024:717.
3.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
4.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo.
6.Het rapport van Plannen-makers van 1 mei 2023 met bijlagen.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1432.