Beoordeling door de rechtbank
7. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank beoordeelt dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem verdedigde waarde niet te laag is. Als ook dat ook niet het geval is, dan kan de rechtbank de waarde zelf schattenderwijs vaststellen.
8. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is getaxeerd op € 525.000 op basis van een vergelijking met drie andere in [plaats] gelegen vrijstaande woningen, waarvan verkoopcijfers beschikbaar zijn. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (de referentiewoningen).
De beoordeling van de zaak
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met zijn taxatiematrix en de toelichting daarop op de zitting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank vindt in de eerste plaats dat de heffingsambtenaar referentiewoningen heeft geselecteerd die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser gelet op onder meer het type, bouwjaar, de woon- en perceeloppervlakte. Aan de hand van deze referentiewoningen heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning kunnen onderbouwen. De heffingsambtenaar heeft met de taxatiematrix de waardeverhouding en de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Wat eiser in beroep aanvoert maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
10. Eiser stelt dat de referentiewoning [adres 2] niet op de vrije markt is verkocht, omdat de verkoop niet in de systemen van zijn gemachtigde is terug te vinden.
11. De beroepsgrond slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft het standpunt van eiser gemotiveerd betwist door de iWOZ-verkoopbrochure van de referentiewoning over te leggen. Met de verkoopbrochure is volgens de rechtbank genoegzaam gebleken dat sprake is geweest van een verkoop op de vrije markt.
12. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van een gemiddelde kwaliteit en staat van onderhoud van zijn woning. Beide moeten in de taxatiematrix volgens eiser worden gewijzigd van een factor ‘3’ naar een factor ‘2’. Er is volgens eiser sprake van grootschalig achterstallig onderhoud aan zijn woning. Zo is sprake van een lekkage op de bovenverdieping en is sprake van schimmelvorming in de woning. Verder ontbreekt dak-, vloer- en muurisolatie, beschikt de woning gedeeltelijk over enkelglas en heeft de woning energielabel G.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waardering van de kwaliteit en de staat van onderhoud van eiser woning. Dat sprake is van grootschalig achterstallig onderhoud is niet gebleken. Eiser verwijst naar foto’s van de binnenzijde van de woning, maar daarop zijn de gestelde schimmelvorming en lekkage, of andere noemenswaardige gebreken, niet zichtbaar. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft het pand op 22 juni 2022 bezocht en uitpandig opgenomen. Toen is geen achterstallig onderhoud geconstateerd. Nu eiser geen foto’s van de buitenzijde heeft overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de bevinding van de taxateur van de heffingsambtenaar te twijfelen. Ten aanzien van het isolatieniveau overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar de woning van eiser heeft vergeleken met woningen waarvan aannemelijk is dat zij een vergelijkbaar isolatieniveau hebben. De woningen zijn afkomstig uit dezelfde bouwperiode (1900-1911), uit de verkoopbrochure van [adres 3] blijkt dat deze woning energielabel E heeft en de heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat [adres 2] ook een energielabel G heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert verder aan dat de referentiewoningen [adres 5] en [adres 6] niet bruikbaar zijn ter onderbouwing van de waarde. Deze beroepsgronden kunnen niet slagen omdat de verkoopcijfers van deze woningen in beroep niet zijn gebruikt en het vaste rechtspraak is dat de heffingsambtenaar in beroep de waarde met andere referentiewoningen mag onderbouwen.
15. Eiser stelt dat er sprake is van een schending van de toezendverplichting van de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar heeft in bezwaar ten onrechte niet de waardes van alle objectonderdelen verstrekt, geen inzicht gegeven in hoe de onderlinge verschillen in KOUDVL-factorenworden verrekend en ook niet inzichtelijk gemaakt hoe de indexering naar de waardepeildatum is toegepast.
16. Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet de heffingsambtenaar degene die een WOZ-beschikking heeft gekregen en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens, een afschrift geven van de gegevens als die gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.De gevraagde gegevens kunnen eveneens betrekking hebben op de vergelijkingsobjecten die voor de waardevaststelling zijn gebruikt. De heffingsambtenaar moet – op specifiek verzoek van belanghebbende – ook inzicht geven in de gegevens, keuzes en aannames die zijn gebruikt bij een modelmatige berekening.
17. Ten aanzien van de waardes van de objectonderdelen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ, alleen al omdat niet is gebleken dat eiser (voldoende specifiek) om deze gegevens heeft verzocht in de bezwaarfase. Uit het bezwaarschrift en ook uit het verslag van de hoorzitting kan niet worden afgeleid dat eiser heeft verzocht om de waardes van de objectonderdelen. Wat betreft de inzichtelijkheid van het indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan oordeelt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2024dat voor de (onderbouwing van de) indexeringspercentages geen toezendplicht geldt.
18. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om de KOUDVL-factoren. Tijdens de hoorzitting heeft hij aangegeven dat er geen correctiepercentages voor de KOUDVL-factoren zijn verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende specifiek verzoek om verstrekking van de correctiepercentages voor de verschillen in de KOUDVL-factoren gedaan.
19. Uit de toelichting op de modelmatige waardebepaling in het taxatieverslag en de toelichting van de heffingsambtenaar op de zitting blijkt dat de vaststelling van de waarde van de woning het resultaat is van een geautomatiseerd proces. In het systeem worden daarbij correctiepercentages voor de verschillen in KOUDVL-factoren toegepast.
20. Over de correcties voor de KOUDVL-verschillen heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat raadpleging een kwestie van kijken in het model is, maar dat deze niet vanuit het systeem automatisch op het taxatieverslag worden afgedrukt. Daarvoor is een handmatige handeling vereist, wat in deze zaak niet is gebeurd. De taxatieverslagen voor het recentste belastingjaar zijn uitgebreider en bevatten deze correctiepercentages wel. De rechtbank begrijpt op basis van de toelichting dat in ieder geval de correctiepercentages voor de KOUDVL-verschillen voor de heffingsambtenaar raadpleegbaar zijn en aan eiser ter beschikking gesteld hadden kunnen worden, zoals uiteindelijk ook in beroep is gedaan. Nu de heffingsambtenaar de correcties voor KOUDVL-verschillen desgevraagd niet heeft verstrekt in de bezwaarfase, heeft hij de toezendverplichting van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden.
20.1.De rechtbank ziet aanleiding het in de bezwaarfase ontstane gebrek te passeren, omdat de rechtbank in beroep de taxatiematrix moet beoordelen. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de WOZ-waarde van het object voldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft in de beroepsfase niet gesteld dat hij nog stukken mist, hij heeft kunnen reageren op de taxatiematrix en heeft dat ook gedaan. Wel ziet de rechtbank in de schending aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken. Ook moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Er is geen grondslag voor een veroordeling van de proceskosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt, omdat er geen sprake is van een herroeping van de WOZ-beschikking.