ECLI:NL:RBMNE:2024:4179

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/2442 en UTR 23/2438
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak over omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 23/2442 en UTR 23/2438, waarin eisers beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor woningbouw op percelen in Blaricum. De rechtbank beoordeelde de gronden van eisers, waaronder zorgen over parkeren, bezonning en welstand. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de noodzaak voor sociale huurwoningen en dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht had verleend. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, wat betekent dat de bouw van zeven woningen kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2442 en 23/2438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

UTR 23/24421. [eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
UTR 23/2438
2.
Stichting tot behoud van Karakteristiek Blaricum, en
3.
Buurtschap [buurtschap], eisers,
beiden gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Paffen).
Verder neemt als partij aan de zaken deel:
[vergunninghoudster] B.V.
(gemachtigde: mr. J.M. Deveer).
Partijen worden in deze uitspraak eisers, het college en vergunninghoudster genoemd.

Inleiding

1. Op de percelen ingesloten tussen de [straat 1] en het [straat 2] in [woonplaats] ligt een oude [fabriek] . In opdracht van de eigenaar van deze percelen heeft vergunninghoudster plannen ontwikkeld voor woningbouw op deze locatie. Het plan voorziet in het realiseren van vier twee-onder-een kapwoningen op de percelen aan het [straat 2] en drie rijwoningen op de percelen aan de [straat 1] . De rijwoningen zijn bedoeld als sociale huurwoningen. De twee-onder-een kapwoningen worden voorzien van een garage en extra parkeerplaats op eigen terrein. Voor de rijwoningen wordt op eigen terrein voorzien in drie parkeerplaatsen en een gezamenlijke tuinberging.
2 Voor de uitvoering van dit bouwplan heeft vergunninghoudster op 1 november 2021 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
3. Het college heeft op 22 juni 2022 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Hiertegen hebben eisers 1. en 2. zienswijzen ingediend. Met het besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het college heeft daaraan de ruimtelijke onderbouwing ‘ [adres] , [woonplaats] ’ ten grondslag gelegd.
4. Eisers zijn het niet eens met de ontwikkeling van woningen op deze locatie en hebben daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij vinden onder andere dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de woningen te hoog en te groot worden. Vanwege het ontwerp passen de woningen ook niet goed in het bestaande karakter van de buurt.
5. De beroepen zijn behandeld op de zitting van 27 maart 2024. Eiseres 1. was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens eiseres 2. was [A] aanwezig, bijgestaan door [B] . Eiseres 3. heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [E] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [F] . Tot slot zijn namens de initiatiefnemer van het project [G] en [H] verschenen.

Het toetsingskader

6. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
7. De percelen waarop de ontwikkeling is voorzien, hebben op grond van het bestemmingsplan ‘ [wijk] , herziening 2020’ de enkelbestemming ‘Bedrijf-1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie -2’. Binnen deze bestemming zijn op grond van de planregels bedrijven tot en met categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De ontwikkeling van woningbouw op deze percelen is dus in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt gebouwd buiten het aangegeven bouwvlak.
8. Omdat de ontwikkeling in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan, op basis van de ruimtelijke onderbouwing. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan als hij vindt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beslissing om wel of geen gebruik te maken van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van eisers
9. De rechtbank moet uit zichzelf beoordelen of de beroepen ontvankelijk zijn. Daarbij is van belang dat in deze zaak sprake is van een omgevingsrechtelijk besluit dat is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet alle eisers hebben naar aanleiding van het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren gebracht. Naar aanleiding van de Europese rechtspraak over de zaak Varkens in Nood wordt dat door de Nederlandse bestuursrechter – in afwijking van artikel 6:13 van de Awb – echter niet tegengeworpen als iemand belanghebbende is. [1] Voor niet-belanghebbenden geldt dat zij beroep kunnen instellen als zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of als hen niet kan worden verweten dat zij dat hebben nagelaten. [2]
10. Het college en vergunninghouder hebben vragen gesteld bij de belanghebbendheid van eiseres 2. De rechtbank stelt echter vast dat eisers 1. en 2. een zienswijze hebben ingediend naar aanleiding van het ontwerpbesluit. De beroepen van deze eisers zijn daarom ontvankelijk.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres 3. geen zienswijze heeft ingediend. Het beroep van eiseres 3. is daarom slechts ontvankelijk als zij belanghebbende is bij het bestreden besluit. Eiseres is een rechtspersoon. De rechtbank overweegt over rechtspersonen dat als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. [3] Verder is van belang dat eiseres 3. haar statuten niet heeft vastgelegd bij notariële akte. Uit de rechtspraak volgt dat zij als belanghebbende informele vereniging kan worden aangemerkt als zij een ledenbestand heeft, een organisatorisch verband is dat is opgericht met een bepaald doel en dient als eenheid om deel te nemen aan het rechtsverkeer. [4]
12. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiseres 3. aan deze eisen voor een informele vereniging. Eiseres 3. heeft zelf statuten opgesteld. Uit de statutaire doelstelling van eiseres 3. volgt dat zij de ruimtelijke kwaliteit van het woon- en leefklimaat en de kleinschaligheid van het [wijk] in [woonplaats] wil behouden. Op de zitting heeft eiseres 3. toegelicht dat haar feitelijke werkzaamheden bestaan uit het versturen van informatieve e-mails aan ongeveer 300 ingeschreven personen. Daarnaast heeft eiseres 3. een Facebook-pagina met informatieve berichten en organiseert zij regelmatig een borrel of een bijeenkomst. Uit de doelstelling volgt dat eiseres opkomt voor belangen die door het besluit in deze zaak worden geraakt, namelijk de ruimtelijke kwaliteit van het woon- en leefklimaat. De feitelijke werkzaamheden van eiseres 3. zijn gericht op het bereiken van deze doelstelling. Eiseres 3. is daarom belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning. Het beroep van eiseres 3. is ontvankelijk en zal door de rechtbank inhoudelijk worden beoordeeld.
Aard en omvang van de ontwikkeling
13. Eisers voeren aan dat het bouwplan vanwege de aard en omvang ervan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bouwplan voorziet in het realiseren van zeven woningen op relatief kleine kavels. Hierdoor ontstaat een grotere bebouwingsdichtheid die niet past bij de bestaande karakteristiek van de wijk. Ook het ontwerp van de woningen is niet passend in de omgeving. De woningen worden veel hoger dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan en de bebouwing wordt, buiten het bouwvlak, aan de rand van de kavels gerealiseerd. De percelen worden volledig volgebouwd. Dit is volgens eisers ruimtelijk onaanvaardbaar.
14. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Uit de ruimtelijke onderbouwing en het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van 17 mei 2022 volgt dat voor het bouwplan aansluiting is gezocht bij de bestaande karakteristiek van de omgeving. In de ruimtelijke onderbouwing is beschreven dat de bestaande bebouwing in de wijk een mix is van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. De bebouwingsdichtheid wordt groter richting het centrum. In het bouwplan is zowel stedenbouwkundig als architectonisch rekening gehouden met deze aspecten. De woningen aan de [straat 1] bestaan uit één bouwlaag met een bescheiden kap die goed past bij de rest van het bebouwingsbeeld aan de [straat 1] . De twee-onder-een-kap woningen aan het [straat 2] zijn wat groter en vormen daarmee een overgang naar de grotere bebouwing aan het [straat 2] . Verder is beschreven dat rondom de bouwblokken ruimte vrij is gelaten om voldoende zicht te bewaren. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze toelichting voldoende gemotiveerd dat het bouwplan past in de omgeving en het bestaande bebouwingsbeeld. Het college heeft daarbij ook mogen betrekken dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om op deze locatie een bedrijfsgebouw te realiseren. Gelet op het voorgaande mocht het college de aard en omvang van het bouwplan in overeenstemming vinden met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
15. Eisers voeren aan dat het plan tot parkeerproblemen leidt en daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers hebben er in dit kader onder andere op gewezen dat het parkeeronderzoek niet representatief is, dat de parkeercapaciteit verkeerd is vastgesteld en dat de parkeerdruk in de omgeving ongeoorloofd toeneemt. De rechtbank zal hierna de verschillende beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen het parkeeronderzoek bespreken.
16. Als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is een parkeeronderzoek uitgevoerd om de effecten van het bouwplan op de parkeersituatie te onderzoeken. Uit het parkeeronderzoek van [adviesbureau] van 17 juli 2020 volgt dat door de ontwikkeling een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen ontstaat. Het plan voorziet in het realiseren van 11 grondgebonden parkeerplaatsen. Bovendien gaan er nog 2 openbare parkeerplaatsen verloren door het realiseren van een inrit voor de nieuwe woningen. Dit betekent dat er als gevolg van deze ontwikkeling een tekort van 6 parkeerplaatsen ontstaat.
17. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het tekort aan parkeerplaatsen als gevolg van deze ontwikkeling moet worden bijgesteld naar 5 parkeerplaatsen. De drie rijwoningen zijn bedoeld als sociale huurwoningen waarvoor een lagere parkeernorm geldt. Ten tijde van het opstellen van het parkeeronderzoek was daar nog geen rekening mee gehouden. Het college heeft verder toegelicht dat uit het parkeeronderzoek niet volgt dat de ontwikkeling leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in het gebied. Volgens het college is de ontwikkeling op het gebied van parkeren dan ook ruimtelijk aanvaardbaar.
18. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of een ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening wordt gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan in de regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de parkeerbehoefte die volgt uit de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan. Leegstand van een bestaand pand gedurende een periode is daarbij niet relevant. De rechtbank verwijst naar en sluit aan bij eerdere rechtspraak hierover. [5]
19. De rechtbank stelt vast dat in het parkeeronderzoek niet inzichtelijk is gemaakt wat de parkeerbehoefte is als het bestaande pand wordt gebruikt als groothandel, zoals op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat voor een groothandel een parkeernorm geldt van 7,4 parkeerplaatsen per 100 m2. Het bestaande gebouw is 560 m2, zodat daarvoor bij maximale invulling een parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen bestaat. Toen het bestaande pand nog als bedrijf werd gebruikt waren er ongeveer 15 parkeerplaatsen op eigen terrein en dat is ook wat er maximaal kan worden gerealiseerd bij benutting van de bouwmogelijkheden. Dit betekent dat de resterende parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen werd afgewenteld op het openbaar gebied. Het college heeft op de zitting toegelicht dat hij de parkeerbehoefte van het bestaande pand niet bij de beoordeling heeft betrokken. Het college heeft, ten gunste van eisers, voor het meten van de parkeerbehoefte en de parkeerdruk bewust geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte in de bestaande planologische mogelijkheden van het pand.
20. De rechtbank zal voor de verdere beoordeling van het parkeeronderzoek uitgaan van de door het college op de zitting gegeven toelichting. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het parkeeronderzoek volgt dat de parkeerdruk in het gebied het grootst is op weekenddagen in de avond. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de parkeerdruk bij benutting van de bedrijfsbestemming van het bestaande pand op dat moment juist lager of niet aanwezig zal zijn. Er is op weekendavonden daarom een daadwerkelijke toename van parkeerdruk. Ondanks dat het college de parkeerdruk en parkeerbehoefte van het bestaande pand bij zijn beoordeling had kunnen betrekken, geeft het uitgevoerde parkeeronderzoek daarom een realistische weergave van het effect van het bouwplan op de parkeerdruk. Het college heeft zich voor zijn beoordeling in redelijkheid op het parkeeronderzoek gebaseerd.
21. Eisers voeren aan dat het parkeeronderzoek gedateerd is en dat er te weinig meetmomenten zijn uitgevoerd. Eisers hebben er verder op gewezen dat in het parkeeronderzoek ook geen rekening is gehouden met de ontwikkeling van een woning aan de [adres] . Het parkeeronderzoek is daarom niet representatief.
22. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Het parkeeronderzoek is uitgevoerd in 2020. Een onderzoeksrapport van 4 jaar oud staat aan de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening niet in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het parkeeronderzoek zodanig verouderd is of dat na de totstandkoming van het onderzoek zich in de omgeving zodanige ontwikkelingen hebben voorgedaan dat dit onderzoek niet bij het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning kon worden betrokken. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de ontwikkeling aan de [adres] geen invloed heeft op het uitgevoerde parkeeronderzoek. Aan de [adres] wordt één woning gerealiseerd met garage en oprit zodat parkeren op eigen terrein mogelijk is. Het realiseren van deze woning heeft daarom geen nadelige effecten op de eerder gemeten parkeerdruk in deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Eiseres 1 voert aan dat de parkeercapaciteit binnen een straal van 100 of 200 meter van het plangebied, niet accuraat is uitgevoerd. De loopafstand tot de parkeerplaatsen die bij het onderzoek zijn betrokken is volgens eisers groter dan 100 of 200 meter. Volgens eiseres 1. moet de loopafstand van 100 of 200 meter strikt gehanteerd worden, zodat in het onderzoek ten onrechte parkeerplaatsen bij de parkeercapaciteit zijn betrokken.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeercapaciteit in het parkeeronderzoek onjuist is vastgesteld. In hoofdstuk 3 van het parkeeronderzoek zijn de resultaten van het parkeerdrukonderzoek uitgebreid beschreven. Daaruit volgt dat in een diameter van 200 meter rondom het plangebied op verschillende momenten de parkeerdruk is gemeten. In het parkeeronderzoek is een afbeelding opgenomen waarin is weergegeven welke straten bij de meting zijn betrokken, wat de afstand is tot de ontwikkeling en hoeveel parkeerplaatsen daar aanwezig zijn. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat afstanden over de weg en niet hemelsbreed zijn gemeten. De rechtbank kan deze toelichting volgen. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
25. Eisers hebben over dit onderdeel nog aangevoerd dat de ontwikkeling leidt tot een onacceptabele toename van de parkeerdruk in het gebied. Uit het parkeeronderzoek volgt dat de bezettingsgraad op donderdagavond oploopt tot 89% en op zaterdagavond zelfs tot 91%. Eisers wijzen erop dat een bezettingsgraad van maximaal 85% in het kader van een goede ruimtelijke ordening het uitgangspunt is.
26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerdruk die ontstaat als gevolg van deze ontwikkeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Uit het parkeeronderzoek volgt dat de bezettingsgraad op de piekmomenten binnen 100 meter inderdaad 88% en binnen 200 meter 91% is. In het onderzoek is beschreven dat een bezettingsgraad van maximaal 85 tot 90% wenselijk is. Bij een hogere bezettingsgraad neemt het risico op zoekverkeer en foutparkeren toe. De ontwikkeling leidt dus tot een kleine overschrijding van de maximaal wenselijke bezettingsgraad. Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat hij deze kleine overschrijding acceptabel vindt, vooral gelet op het feit dat de ontwikkeling ook voorziet in het realiseren van sociale huurwoningen. Daaraan is een grote behoefte zodat volgens het college, ondanks de toename van de bezettingsgraad, met de ontwikkeling in een dringende behoefte aan sociale huurwoningen wordt voorzien. De rechtbank kan deze toelichting volgen en betrekt daarbij dat ook in de bestaande situatie al sprake was een relatief hoge parkeerdruk in het gebied. De afweging die het college hier heeft gemaakt, past binnen zijn beleidsruimte en pakt niet onevenredig uit in het licht van de doelen van het college.
27. Eisers hebben er op de zitting nog op gewezen dat er aan de achterzijde van de [straat 2] illegaal geparkeerd wordt. Door het realiseren van deze ontwikkeling verdwijnen deze parkeerplaatsen. Het tekort aan parkeerplaatsen loopt dus verder op dan inzichtelijk is gemaakt in het parkeeronderzoek dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Deze toelichting leidt echter niet tot een ander oordeel over het parkeeronderzoek. Daarvoor geldt, zoals volgt uit overweging 18. van deze uitspraak, dat een nieuwe ontwikkeling een bestaand tekort aan parkeerplaatsen niet hoeft op te lossen. Dat in de bestaande situatie illegaal geparkeerd wordt, kan daarom bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit plan geen rol spelen.
28. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de ontwikkeling op het gebied van parkeren naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft het parkeeronderzoek aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De beroepsgronden gericht tegen het parkeeronderzoek en de uitkomsten daarvan slagen niet.
Bezonning
29. Eiseres 1. voert aan dat zij vreest voor een onevenredige toename van zonlichtderving door de aanzienlijke vergroting van de bouwmassa tegenover haar woning. Het college heeft daar in zijn besluitvorming op geen enkele wijze rekening mee gehouden. Volgens eiseres had het college een bezonningsstudie moeten laten uitvoeren om de impact van de bebouwing op het zonlicht in haar tuin en woning inzichtelijk te maken.
30. Tijdens de zitting is gebleken dat het college in een eerder stadium een verweerschrift met bezonningsstudie heeft ingediend. De rechtbank en eisers hebben deze stukken niet ontvangen. Het college heeft daarom op de zitting aan eisers en de rechtbank een afschrift van zijn verweerschrift en bezonningsstudie overgelegd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van deze aanvullende stukken en hierop te reageren.
31. Eiseres heeft de rechtbank vervolgens verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om haar in de gelegenheid te stellen om de bezonningsstudie te bestuderen en in overweging te nemen of zij een contra-expertise wil laten uitvoeren. De rechtbank heeft dit verzoek om aanhouding afgewezen. Daaraan lag ten grondslag dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om op de zitting ofwel inhoudelijk op de bezonningsstudie te reageren ofwel een concreet verzoek om aanhouding te doen om een contra-expertise te laten uitvoeren. Een aanhouding van de behandeling van de zaak zonder dat duidelijk is of eiseres een contra-expertise wil laten uitvoeren vond de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Eiseres heeft vervolgens van de gelegenheid gebruik gemaakt om op de zitting inhoudelijk op de bezonningsstudie te reageren en heeft niet verzocht om aanhouding ten behoeve van een contra-expertise.
32. De door het college overgelegde bezonningsstudie van 4 augustus 2022 bevat een visuele weergave van het plangebied. Voor de maanden januari, april, juni en oktober is op verschillende tijdstippen (09.00 uur, 12.00 uur, 16.00 uur, 17.00 uur, 20.00 uur) de schaduw weergegeven in de bestaande en de nieuwe situatie. De woning van eiseres bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied. In de bezonningsstudie is te zien dat de woning van eiseres geen hinder ondervindt door schaduw na realisatie van het bouwplan.
33. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezonningsstudie alleen een visuele weergave bevat en dat daar ten onrechte geen conclusie aan is verbonden. Verder blijkt uit de bezonningsstudie niet dat ook aan de TNO-normen voor bezonning is getoetst. Hierdoor is onduidelijk of voor haar woning ook na realisatie van het bouwplan aan die normen wordt voldaan.
34. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde bezonningsstudie volgt dat het bouwplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bezonning van het perceel en de woning van eiseres. De woning van eiseres is gelegen ten zuidwesten van het bouwplan. Vanwege de stand en de draaiing van de zon werpt het bouwplan geen schaduw op het perceel of de woning van eiseres. Met de overgelegde bezonningsstudie is dit voldoende inzichtelijk gemaakt door het college. Nu het bouwplan geen effect heeft op de bezonning van de woning en het perceel van eiseres zou een beoordeling van de TNO-normen niet tot een andere nadelige uitkomst leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het bouwplan op het gebied van bezonning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
35. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat de ontwikkeling in strijd is met de welstandsnota 2018 van de gemeente Blaricum. Op basis van deze welstandsnota moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden worden met het dorpsachtig karakter en de kleinschaligheid van het gebied. Volgens eisers voldoet het voorliggende bouwplan daar niet aan, met name gelet op de bouwhoogte en de indeling van het perceel.
36. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Het college heeft aan zijn besluitvorming een advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Blaricum van 17 mei 2022 ten grondslag gelegd. Uit dit advies volgt dat het bouwplan is getoetst aan de geldende welstandsnota. Volgens de commissie voor ruimtelijke kwaliteit past het bouwplan door haar uitvoering in de bouwvolumes van het straatbeeld. Dit geldt ook voor de drie rijwoningen aan de [straat 1] . Daarover overweegt de commissie voor ruimtelijke kwaliteit dat deze woningen ook op een aanvaardbare wijze in het omgevingsbeeld passen. Gelet op het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota.

Conclusie

37. Uit deze uitspraak volgt dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of met de redelijke eisen van welstand.
38.
De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning blijft gelden en dat de 7 woningen mogen worden gebouwd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweging 4.8.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, overweging 4.7.
3.Dit volgt uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:602.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4852, overweging 8.1.