ECLI:NL:RBMNE:2024:4360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/1163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 juni 2024, wordt het verzoek om proceskostenveroordeling van verzoekers, een B.V. uit Nieuwegein, toegewezen. Verzoekers hadden eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, dat op 20 december 2023 was genomen. Dit besluit volgde op een bezwaar dat verzoekers hadden ingediend tegen een verkeersbesluit van het college van 24 maart 2023. Na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, heeft het college laten weten de werking van het besluit op te schorten totdat op het beroep is beslist. Hierdoor hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan. In de beoordeling wordt gesteld dat wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoetkomt, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is het college tegemoetgekomen door de tenuitvoerlegging van het primaire besluit op te schorten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de proceskosten, die zijn ontstaan door de bijstand van gemachtigden, € 875,- bedragen. Dit bedrag is toegewezen aan verzoekers, en de griffier zal het griffierecht aan verzoekers terugbetalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1163

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoekers] B.V. e.a., uit [plaats] , verzoekers

(gemachtigden: mr. M.W. Holtkamp en mr. M.P.K. Ahsmann),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, het college
(gemachtigde: mr. D.T. de Winter).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun verzoek om een voorlopige voorziening, dat zij hebben ingediend in afwachting van de uitkomst op hun beroep tegen het besluit op bezwaar van het college van 20 december 2023. Dit besluit is gevolgd op het bezwaar dat verzoekers hebben ingediend tegen het verkeersbesluit van het college van 24 maart 2023.
Zij hebben het verzoek ingetrokken, omdat het college heeft laten weten de werking van dit besluit op te schorten totdat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft hierop niet gereageerd.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3] Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is met het opschorten van de tenuitvoerlegging van het primaire besluit aan verzoekers tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekers tegemoetkomt reden is om het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekers hebben dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigden. Deze gemachtigden hebben een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het college de werking van het besluit van 24 maart 2023 heeft opgeschort totdat op het beroep is beslist, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoekers terug. [6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.