ECLI:NL:RBMNE:2024:4419

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/1289, 23/1524, 23/1525, 23/1526, 23/1527, 23/1529
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en uitspraken op bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, en de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. Eiser had bezwaar gemaakt tegen zes naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan [bedrijf] B.V. waren opgelegd. De heffingsambtenaar had op 9 maart 2023 uitspraak gedaan op de bezwaren van eiser, maar eiser stelde dat deze uitspraken niet geldig waren omdat ze aan de kentekenhouder waren gericht en niet aan hemzelf. Eiser had ook beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk op de bezwaren had beslist. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen het niet tijdig beslissen en de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de naheffingsaanslagen al waren vernietigd met de uitspraken op bezwaar. Eiser had geen procesbelang meer bij de beroepen, aangezien hij niet in een betere positie kon komen door de behandeling van zijn beroep. De rechtbank wees erop dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten, en dat de uitspraak openbaar is gedaan. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1289, UTR 23/1524, UTR 23/1525, UTR 23/1526, UTR 23/1527 en UTR 23/1529
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder.

Inleiding

De heffingsambtenaar heeft aan [bedrijf] B.V. als kentekenhouder zes naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd (de primaire besluiten):
naheffingsaanslag 17 juni 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 1] (zaaknummer: UTR 23/1289);
naheffingsaanslag 25 juni 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 2] (zaaknummer: UTR 23/1524);
naheffingsaanslag 25 juni 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 3] (zaaknummer: UTR 23/1525);
naheffingsaanslag 1 juli 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 4] (zaaknummer: UTR 23/1526);
naheffingsaanslag 1 juli 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 5] (zaaknummer: UTR 23/1527);
naheffingsaanslag 25 juni 2022, aanslagnummer [aanslagnummer 6] (zaaknummer UTR 23/1529).
Eiser heeft als feitelijk parkeerder en bestuurder van de auto tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft op 20 december 2022 de beslistermijn met zes weken verlengd.
Met de brief van 21 februari 2023 heeft eiser de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Volgens de bijgevoegde Track & Trace van PostNL is de ingebrekestelling op
23 februari 2023 bezorgd.
De heffingsambtenaar heeft op 9 maart 2023 zes uitspraken op bezwaar gedaan.
Op 12 maart 2023 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet op tijd beslissen op de bezwaren.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Zowel eiser, de gemachtigde van eiser, als de heffingsambtenaar zijn niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet zal verschijnen, maar wil dat de zitting door gaat, omdat hij geen aanvullingen meer heeft.
Na afloopt van de zitting heeft de rechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart;
  • de beroepen tegen het niet op tijd beslissen niet-ontvankelijk;
  • de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 9 maart 2023 niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De beoordeling van de beroepen tegen het niet op tijd beslissen op het bezwaar
1. Eiser maakt in alle zaken aanspraak op de bestuurlijke en rechterlijke dwangsommen vanwege het niet tijdig beslissen. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar nog niet op zijn bezwaren heeft beslist, omdat de uitspraken op bezwaar zijn gericht aan de kentekenhouder en niet aan eiser. Volgens eiser kan hij geen rechten ontlenen aan de uitspraken op bezwaar gericht aan de kentekenhouder. Niet richting de heffingsambtenaar, maar ook niet richting de kentekenhouder. Tegen de beslissingen gericht aan de kentekenhouder kan hij niet in beroep en bovendien staat daar een hoger griffierecht voor.
2. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar wel op de bezwaren van eiser heeft beslist. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het klopt dat de naam van de kentekenhouder bovenaan de uitspraken op bezwaar staat, zoals eiser heeft aangevoerd. Daarentegen staat direct onder de naam van de kentekenhouder de naam van de gemachtigde van eiser genoemd, alsmede het adres van de gemachtigde van eiser, waarnaar de uitspraken op bezwaar zijn verzonden. Verder staan in de uitspraken op bezwaar de aanslagnummers waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt en wordt verwezen naar ‘uw brief, ingekomen 12-07-2022’ terwijl eiser in de zaken één bezwaarschrift heeft gestuurd dat is gedateerd 11 juli 2022. Niet is gesteld of gebleken dat de kentekenhouder ook bezwaar heeft gemaakt. In de grieven en overwegingen bij de uitspraken op bezwaar wordt verwezen naar de ingebrekestelling die op 23 februari 2023 is ontvangen, dat komt overeen met de datum waarop de ingebrekestelling van eiser volgens de Track&Trace van PostNL is ontvangen. Verder is in de grieven en overwegingen vermeldt: ‘U heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omdat u een brief van de gemeente heeft gekregen dat uw vergunning automatisch zou worden omgezet in een bewonersvergunning en dat u als bewoner niets zou hoeven doen.’ De rechtbank stelt vast dat eiser zo’n brief bij zijn bezwaar heeft gevoegd. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken zijn gedaan op de bezwaren van eiser.
3. De ingebrekestelling die eiser op 21 februari 2023 heeft gestuurd is op 23 februari 2023 door de heffingsambtenaar ontvangen. De heffingsambtenaar heeft op 9 maart 2023 uitspraak op de bezwaren gedaan. Dit is op tijd.
4. Omdat de heffingsambtenaar de uitspraken op bezwaar al had gedaan voordat eiser beroepen wegens het niet op tijd beslissen op bezwaar had ingesteld, zijn de beroepen tegen het niet op tijd beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk.
Beoordeling van de rechtbank met betrekking tot de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 9 maart 2023
5. Uit het beroepschrift en de aanvullende brieven van eiser blijkt duidelijk dat eiser het ook niet eens is met de inhoudelijke uitspraken op bezwaar. De rechtbank zal daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ook de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 9 maart 2023 behandelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroepen. Procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat met de procedures wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat ook voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. De naheffingsaanslagen waar eiser het niet mee eens is, zijn met de uitspraken op bezwaar vernietigd. Eiser kan met de behandeling van zijn beroep niet meer in een betere positie komen. Het enkele feit dat eiser aanspraak maakt op de proceskosten in de bezwaarfases levert geen procesbelang op. [1] Het ontbreekt hem daarom aan procesbelang en de beroepen zijn niet-ontvankelijk.

Proceskosten

7. Zowel de beroepen niet tijdig beslissen als de inhoudelijke beroepen zijn niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. De rechter heeft op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635