ECLI:NL:RBMNE:2024:4496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/5278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van de Sociale Verzekeringsbank inzake dubbele kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SvB) over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit inzake dubbele kinderbijslag. Eiseres had eerder een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving dubbele kinderbijslag voor haar dochter. Na een wijziging in de regelgeving en een besluit van de SvB in 2016, heeft eiseres in 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2016, maar de SvB verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn bezwaar had gemaakt. Eiseres voerde aan dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege haar medische situatie en de administratieve druk rondom de achttiende verjaardag van haar dochter. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat zij ook haar echtgenoot had kunnen vragen om dit te doen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SvB

(gemachtigde: mr. N. Diamant).

Inleiding en verloop van deze procedure

1. Eiseres had ten behoeve van haar dochter een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geldig van 19 oktober 2010 tot 19 oktober 2015. Op 30 december 2024 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) de indicatie ‘Zorgzwaartepakket VG07’ afgegeven geldig vanaf 30 december 2014 tot en met 29 december 2029.
2. Met het besluit van 8 januari 2015 heeft de SvB met ingang van het eerste kwartaal van 2015 dubbele kinderbijslag toekend. In dit besluit staat dat de dubbele kinderbijslag in plaats komt van de tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De TOG ontving eiseres voor haar dochter vanaf het eerste kwartaal 2008.
3. Op 18 februari 2016 heeft de SvB aan eiseres bericht dat zij opnieuw een aanvraag om dubbele kinderbijslag moet indienen wil zij daarvoor voor haar dochter in aanmerking komen.
4. Met het besluit van 28 juli 2016 heeft de SvB besloten dat eiseres vanaf het derde kwartaal van 2016 geen dubbele maar enkele kinderbijslag krijgt voor haar dochter omdat de geldigheidstermijn van een AWBZ-indicatie, een ZG-verklaring of een positief advies van het CIZ vanaf het derde kwartaal is verlopen.
5. Eiseres heeft op 25 augustus 2022 weer aan aanvraag gedaan voor dubbele kinderbijslag voor haar dochter. Met het besluit van 1 september 2022 heeft de SvB weer dubbele kinderbijslag toegekend vanaf het derde kwartaal van 2022.
6. Eiseres heeft op 26 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juli 2016 om de dubbele kinderbijslag van haar dochter stop te zetten.
7. Met het besluit van 28 september 2023 heeft de SvB het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres het bezwaar zonder goede reden te laat heeft ingediend. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De SvB heeft een verweerschrift ingediend.
8. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de SvB.
9. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen samen tot een oplossing te komen. Partijen zijn niet tot een schikking gekomen.
10. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 26 juni 2024.

Beoordeling door de rechtbank

11. Het gaat in deze procedure om de vraag of de SvB terecht heeft besloten om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank beoordeelt deze vraag aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
12. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
13. De rechtbank stelt vast dat SvB eiseres niet (langer) verwijt dat zij het besluit van 28 juli 2016 niet heeft gezien in de berichtenbox. De SvB gaat ervan uit dat het besluit van 28 juli 2016 – in elk geval – op 9 september 2022 op de juiste wijze bekend is gemaakt en bekend is geworden bij eiseres. Daarmee is de bezwaartermijn gaan lopen op 10 september 2022 en eindigde de bezwaartermijn op 21 oktober 2022. Eiseres heeft op 26 juni 2023 bezwaar gemaakt.
14. Niet in geschil is dat eiseres niet binnen zes weken na 10 september 2022 bezwaar heeft gemaakt. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
15. Eiseres stelt dat zij haar bezwaar niet onredelijk laat heeft ingediend. Met het oog op het naderen van de achttienjarige leeftijd van haar dochter op [geboortedag] 2022 werd eiseres volledig in beslag genomen door een grote hoeveelheid te verrichten administratieve en juridische taken en ook werd zij zelf in het derde kwartaal van 2022 met ernstige gezondheidsklachten geconfronteerd. In dit tweepartijen geschil pleit ook voor een soepeler benadering van de ontvankelijkheidsvraag dat de dochter van eiseres in de periode van misgelopen dubbele kinderbijslag gewoon aan de voorwaarden voldeed. Het kan volgens eiseres niet zo zijn dat wegens een ‘digitale miscommunicatie’ niet meer zou kunnen worden teruggekomen op de (on)juistheid van het besluit van 28 juli 2016.
16. Uit de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024 [1] volgt dat bij het beantwoorden van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is twee aspecten van belang zijn. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar- of beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Kan de termijnoverschrijding niet aan de indiener worden toegerekend, dan moet worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Is dat het geval, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Is dat niet het geval, dan is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Bij de vraag of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, hoeft niet altijd eerst te worden nagegaan of deze aan de indiener kan worden toegerekend. Denkbaar is immers dat direct al duidelijk is dat het bezwaar- of beroepschrift hoe dan ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In een dergelijke situatie behoeft de toerekenbaarheid geen afzonderlijke bespreking.
17. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is omdat eiseres niet zo spoedig als van haar kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt.
18. Dat eiseres in het derde en vierde kwartaal van 2022 veel dingen moest regelen omdat haar dochter op [geboortedag] 2022 achttien werd staat niet ter discussie. Zelfs als de rechtbank ervan uit gaat dat de termijnoverschrijding tot 1 januari 2023 verschoonbaar is – zoals de SvB ook lijkt te suggereren in de brief van 15 mei 2023 – heeft het vervolgens nog bijna zes maanden geduurd voordat eiseres bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook na 1 januari 2023 niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt. Daarvoor is het volgende van belang.
19. Eiseres voert aan dat zij kampte met gezondheidsproblemen en dat juist in die periode haar hernia verergerde. Op 1 juni 2023 is eiseres geopereerd en lag zij op doktersadvies in bed met een korset. Pas toen kreeg zij de energie om het dossier over de beëindigde kinderbijslag weer op te pakken en bezwaar te maken.
20. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode vanaf 1 januari 2023 niet in staat was om – pro forma – bezwaar te maken. Maar ook als de rechtbank ervan uit gaat dat eiseres dat zelf in deze periode niet kon gezien haar medische situatie, had zij haar echtgenoot kunnen en moeten vragen om dit te doen. Gesteld noch gebleken is dat hij in die periode niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. Eiseres heeft verklaard dat zij normaal gesproken de administratie doet en dat zij de praktische zaken zoals het maken van bezwaar voor haar rekening neemt. De rechtbank oordeelt dat dit geen afdoende reden is voor het feit dat eiseres haar echtgenoot niet heeft gevraagd om – in elk geval – alvast een proforma bezwaarschrift in te dienen.
21. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres niet zo snel als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. De vraag of de termijnoverschrijding aan eiseres kan worden toegerekend behoeft dan ook geen bespreking. [2]

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van het College van Beroep (CBb) voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
2.Zie overweging 2.3 van de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.