ECLI:NL:RBMNE:2024:4609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster B.V. behandeld. Verzoekster had een last onder dwangsom opgelegd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, met betrekking tot overtredingen op haar perceel. Verzoekster vroeg om een voorziening om meer tijd te krijgen voor een minnelijke oplossing met het college. Echter, het verzoek werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster het griffierecht van € 371,- niet tijdig had betaald. De griffier had verzoekster in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen, maar verzoekster heeft dit verzuimd zonder enige verontschuldiging. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld kon worden en dat het besluit van 6 juni 2024 in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4188

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, het college,

(gemachtigde: S. Paffen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het college heeft aan verzoekster op 6 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd voor het ongedaan maken van een tweetal overtredingen op haar perceel aan de [adres] in [plaats] . Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om een voorziening te treffen zodat zij meer tijd krijgt om met het college tot een minnelijke oplossing te komen.
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
3. Iemand die een verzoek om een voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. Dit is geregeld in de artikelen 8:82 en 8:41 van de Awb. In deze zaak is het griffierecht € 371,-.
4. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Binnen die termijn moet het hele bedrag bijgeschreven zijn op de rekening van de rechtbank of betaald zijn op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dit is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierechter verontschuldigbaar is.
Heeft verzoekster het griffierecht tijdig betaald?
5. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 21 juni 2024 verzoekster in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & trace gegevens van PostNL volgt dat de brief op het adres van verzoekster is bezorgd, waarbij is getekend voor ontvangst. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de brief door verzoekster is ontvangen. Verzoekster heeft het griffierecht niet (op tijd) betaald.

Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?

6. Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor het niet betalen van het griffierecht.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt en dat het besluit van 6 juni 2024 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.