ECLI:NL:RBMNE:2024:4890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/1480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in WOZ-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 427.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank opmerkt dat de waarde van de woning niet meer in geschil is. De gemachtigde van eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure te lang zou hebben geduurd. De rechtbank concludeert echter dat de redelijke termijn niet is overschreden, omdat de vertraging voornamelijk te wijten is aan de beperkte beschikbaarheid van de gemachtigde van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en oordeelt dat het beroep ongegrond is. Tevens wordt het verzoek van de heffingsambtenaar om eiser in de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak bevestigt dat de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft en dat eiser geen gelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde vastgesteld op
€ 427.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en aanslag watersysteemheffing opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 22 februari 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde van het object gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 29 april 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door dhr. [A] , taxateur.

Overwegingen

De waarde van de woning
2. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de waarde van de woning volgens hem met de op zitting gegeven toelichting voldoende inzichtelijk en onderbouwd is. De rechtbank stelt vast dat eiser de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van zijn woning dus niet meer bestrijdt. De rechtbank volgt daarom de in beroep door de heffingsambtenaar bepleite waarde van de woning. Dat betekent dat de waarde van de woning op waardepeildatum wordt vastgesteld op € 427.000,-.
Immateriële schadevergoeding
3. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over zijn belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank zal dit verzoek toetsen aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
3.1.
De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
3.2.
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [1] , stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiser en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiser leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiser worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiser ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
3.3.
Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 17 maart 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Misbruik van procesrecht
4. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om eiser in de proceskosten te veroordelen. De heffingsambtenaar beroept zich daarbij op het arrest van gerechtshof Den Haag van 16 januari 2024 [2] , waarin het gerechtshof de uitspraak van rechtbank Rotterdam heeft bekrachtigd waarin die rechtbank aanleiding zag om deze gemachtigde van eiser in een procedure van een andere cliënt vanwege zijn procesgedrag in de proceskosten te veroordelen. De heffingsambtenaar wijst op soortgelijk procesgedrag van de gemachtigde van eiser in deze zaak.
4.1.
De rechtbank gaat daar niet in mee. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen partijen in de proceskosten veroordeeld kunnen worden. De gemachtigde van eiser kan dus niet zelf veroordeeld worden in de proceskosten. Voor een veroordeling van eiser in de gemaakte proceskosten van de heffingsambtenaar bestaat slechts aanleiding indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De hieraan ten grondslag liggende gedachte is dat het procesrisico voor burgers niet te groot moet worden, omdat anders de drempel naar de rechter te hoog wordt (Kamerstukken II, vergaderjaar 1992-1993, 22 495, nr. 32).
4.2.
De heffingsambtenaar wijst op het procesgedrag van (de gemachtigde van) eiser, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en – in uitzonderlijke gevallen – door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. Verder komt het beroep er in de kern op neer dat eiser opkomt tegen de vastgestelde WOZ-waarde. Dat is op zichzelf niet onredelijk. De kwaliteit van de proceshandelingen van de gemachtigde van eiser zorgen er niet voor dat het inzetten van het rechtsmiddel als zodanig onredelijk of onnodig is. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiser. De rechtbank zal eiser daarom niet veroordelen in de proceskosten van de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.