ECLI:NL:RBMNE:2024:4893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/5009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over parkeerbelasting en het begrip 'onmiddellijk in- of uitstappen'

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser had op 1 november 2022 zijn auto geparkeerd aan een straat waar betaald parkeren van toepassing was, zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan. Eiser stelde dat hij bezig was met het in- of uitstappen van personen, waardoor volgens hem geen parkeergeld verschuldigd was. Verweerder, de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, handhaafde de naheffingsaanslag en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Tijdens de zitting op 16 oktober 2023 werd het beroep behandeld, waarbij eiser fysiek aanwezig was en verweerder digitaal vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de handelingen van eiser niet konden worden gekwalificeerd als 'onmiddellijk in- of uitstappen'. De rechtbank baseerde haar oordeel op de foto’s die tijdens de parkeercontrole waren gemaakt, waaruit bleek dat er geen personen in de nabijheid van het voertuig waren. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser kreeg geen gelijk, en de rechtbank wees erop dat de wet expliciet spreekt over het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, waarbij de aanwezigheid van de bestuurder in de auto geen verschil maakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van het griffierecht. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5009
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: B. Boersma).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 november 2022 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] . Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt dat is ontvangen op 19 november 2022.
Verweerder heeft, met de bestreden uitspraak van 4 oktober 2023, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft op 16 oktober 2023 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2023 op een hybride zitting behandeld. Eiser is fysiek verschenen. Verweerder heeft zich, digitaal, laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 1 november 2022 om 08:14 uur een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) heeft geparkeerd aan de [straat] in [plaats] waar betaald parkeren van toepassing is, zonder dat op dat tijdstip de verschuldigde belasting was voldaan.
3. Tussen partijen is wel in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake was van het in- of uitstappen van personen en dat om die reden geen parkeergeld verschuldigd was.
5. Verweerder stelt dat indien het tijdens de parkeercontrole kenbaar is dat men aan het in- of uitstappen is, men geen parkeergeld hoeft te voldoen. Voorwaarde is dat deze handeling daadwerkelijk en onmiddellijk plaatsvindt. Verweerder stelt dat uit de tijdens de parkeercontrole gemaakte foto’s blijkt dat van onmiddellijk in- of uitstappen geen sprake was en dat het betreffende voertuig derhalve geparkeerd stond. Onder het begrip "onmiddellijk in- of uitstappen" kunnen volgens vaste rechtspraak slechts handelingen worden verstaan, die een daadwerkelijk in- of uitstappen uit de auto vormen. Uit de foto’s in het brondocument blijkt dat er geen sprake is geweest van een situatie van het onmiddellijk uitstappen van personen. Er zijn op de foto’s geen personen in de omgeving van het voertuig te zien. Om die reden is er sprake van het parkeren van een voertuig en had belanghebbende daarvoor ter plaatse parkeerbelasting moeten voldoen. Nu dat niet gedaan is, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De wet beperkt zich in dit verband expliciet tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Of de bestuurder zelf wel of niet al in de auto zit, maakt daarin geen verschil. De parkeerbelasting is in die zin een objectieve en zakelijke belasting.
6. De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder en geeft eiser daarom geen gelijk. Zij overweegt daartoe als volgt. Hoe kort het stilzetten en het verlaten van de auto ook heeft geduurd, de rechtbank is van oordeel dat het niet gezien kan worden als een activiteit die direct verband houdt met in- of uitstappen. De rechtbank concludeert dat sprake is van parkeren. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd. Dit betekent niet dat van eiser kan worden verwacht dat hij zijn dochter onbegeleid de straat had laten oversteken, maar slechts dat hij onder dergelijke omstandigheden gehouden was om parkeerbelasting te betalen. In dit kader wijst de rechtbank ook op haar eerdere uitspraak van 8 juni 2022, waarin eiser tegen eenzelfde soort naheffingsaanslag onder dezelfde omstandigheden beroep had ingesteld waarbij het beroep ongegrond is verklaard [1] .
7. Voorgaande maakt dat het beroep van eiser ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het betaalde griffierecht niet terug.
8. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 8 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2323.