ECLI:NL:RBMNE:2024:4953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
24/1605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van een arbeidsongeschikte werknemer na herbeoordeling door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het UWV, waarbij de WIA-uitkering van eiser is beëindigd. Eiser, die als lader/losser werkte, had zich op 27 mei 2018 ziek gemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV had hem aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard en een loonaanvullingsuitkering toegekend. Echter, na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, concludeerde het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 11 mei 2023.

Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in en voerde aan dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze had gehandeld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de beoordeling van het UWV in twijfel trokken. Eiser had geen concrete beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. De rechtbank wees het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij neemt aan de procedure deel:
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats]
(gemachtigde H.E. Wonnink).

Inleiding

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als lader/losser voor 24,58 uur per week. Hij heeft zich per 27 mei 2018 ziek gemeld.
1.2.
Op 1 juni 2020 heeft eiser een aanvraag voor een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Het Uwv heeft geconcludeerd dat eiser 100% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 7 september 2020 heeft het Uwv eiser een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van 20 juli 2020.
1.3
De werkgever van eiser heeft het Uwv op 29 april 2021 verzocht om een herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid. Vervolgens hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 december 2022 eisers beperkingen per 15 december 2022 opgenomen en in een FML van 20 februari 2023 eisers beperkingen per 29 april 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser zijn eigen werk niet meer kan doen en heeft vervolgens verschillende functies geduid die eiser, met de aangenomen beperkingen, moet kunnen verrichten. Op basis van de geduide functies komt de arbeidsdeskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 30,63%. Met het besluit van 10 maart 2023 heeft het Uwv de WIA-uitkering van eiser met ingang van 11 mei 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% (namelijk 30,63%) arbeidsongeschikt is.
1.4
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om de belastbaarheid die is vastgelegd in de FML van 20 februari 2023 te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geduide functies passend geacht. Met het besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en op 27 juni 2024 de beroepsgronden aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift van 23 april 2024 en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2024 en 1 juli 2024 ingediend. Derde-partij heeft op 24 juni 2024 een reactie ingediend.
1.6
Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan zijn (ex-)werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken alleen verstuurd aan de door de ex-werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde. Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.
1.7
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn partner, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert in beroep aan dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld.

Het beoordelingskader

3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

De beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts vermeldt aantoonbare onjuistheden in zijn rapport en heeft de FML pas twee maanden na het spreekuur opgesteld, wat twijfels oproept over de waarde die aan dat rapport mag worden toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet op alle bezwaargronden ingegaan en ook is in de beoordeling niet meegenomen dat eiser rond de datum in geding medicatie voor zijn fysieke klachten gebruikte. Eiser wijst in dit verband op het huisartsenjournaal waaruit blijkt dat hij op 24 mei 2023 de huisarts heeft verzocht om medicatie voor deze klachten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan, heeft eiser gezien op het spreekuur van 15 december 2022 en heeft psychisch en beperkt lichamelijk onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar heeft de hoorzitting bijgewoond, aansluitend psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en de beschikbare medische informatie in de heroverweging betrokken. Zij heeft alle medische klachten bij eiser uitgevraagd. De omstandigheid dat de FML dateert van een aantal maanden ná de datum in geding doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de juistheid daarvan. Uit de FML van 20 februari 2023 blijkt dat die ziet op de datum in geding. De slordigheden die eiser heeft aangehaald uit het rapport van de primaire verzekeringsarts rechtvaardigen niet de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig zou zijn. Het huisartsenjournaal en het medicatie-overzicht maken deel uit van de medische stukken die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de heroverweging heeft betrokken. Ook blijkt uit haar rapport van 15 januari 2024 dat zij bekend is met de medicatie die eiser gebruikt voor zijn fysieke en psychische klachten.
De inhoudelijke medische beoordeling
Fysieke klachten
6. Eiser voert aan dat hem een gehandicaptenparkeerkaart is toegekend en dat de medisch adviseur die daarvoor advies heeft uitgebracht, heeft vastgesteld dat hij niet in staat is om 100 meter te lopen. Daarmee is medisch onderbouwd dat wegens zijn fysieke klachten meer en verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden.
7. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld heeft in zijn rapport van 1 juli 2024 toegelicht dat de primaire arts beperkingen voor lopen en staan heeft aangenomen die passen bij het klinisch beeld van eiser op de datum in geding, dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar na lichamelijk onderzoek in november 2023 vaststelt dat er geen sprake is van actieve jichtverschijnselen en dat zij terecht concludeert dat eiser, mede gezien zijn obesitas en zijn andere fysieke klachten per datum in geding de beperkingen heeft zoals de primaire verzekeringsarts die heeft aangenomen. Hij geeft verder aan dat tijdens het onderzoek door de medisch adviseur eind juli 2023 evident sprake is van een periodieke toename van jichtverschijnselen, waarbij het aannemelijk is dat eiser op dat moment geen 100 meter kan lopen. Ten tijde van de datum in geding vindt Groeneveld dat niet aannemelijk en hij wist erop dat er geen medische gegevens voorhanden zijn die aantonen dat er in mei 2023 al sprake zou zijn van een jichtaanval met (tijdelijk) toegenomen beperkingen. De rechtbank kan deze motivering volgen. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat bij de beoordeling van de toekenning van een gehandicaptenparkeerkaart een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Over de andere fysieke klachten van eiser heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld in zijn rapport van 4 juli 2024 toegelicht dat hiermee in de FML van 22 februari 2023 in ruim voldoende mate rekening mee is gehouden.
Psychische klachten
8. Eiser voert aan dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Hij verwijst ter onderbouwing naar het rapport van GGZ Centraal van 29 september 2021. Van een verbetering van zijn psychische problematiek op de datum in geding is geen sprake en de behandeling bij GGZ is ook niet om die reden gestaakt.
9. De rechtbank is van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de mentale beperkingen van eiser. Daartoe overweegt zij dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld in zijn rapport van 16 april 2024 uiteen heeft gezet dat uit het rapport van de GGZ van 29 september 2021 blijkt dat er tijdens de ziektewetbeoordeling bij de gestelde diagnosen nog sprake is van forse beperkingen op het mentale vlak, maar dat eiser ten tijde van de datum in geding geen behandeling heeft en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (Ebbelaar) tijdens psychisch onderzoek constateert dat eiser een gespannen indruk maakt met agitatie en boosheid onder de oppervlakte, maar dat geen sprake is van overmatige angst-/paniekverschijnselen, waarbij eiser zich goed kan verwoorden en de aandacht en concentratie ongestoord zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de beperkingen in de rubrieken I en II in voldoende mate tegemoet gekomen aan eisers mentale problematiek. Voor het aannemen van een beperking op het item samenwerken ziet hij geen medische argumenten. In zijn rapport van 1 juli 2024 herhaalt Groeneveld zijn toelichting en stelt hij dat bij deze bevindingen het niet aannemelijk is dat eiser vanwege de gestelde diagnosen nergens alleen naar toe kan gaan. Zoals onder 5. al is overwogen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser gebruikte medicatie voor zijn psychische klachten in de medische heroverweging betrokken.
Urenbeperking
10. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bij de ziektewetbeoordeling in zijn rapport van 31 augustus 2020 een lichte urenbeperking heeft aangenomen. Volgens eiser is niet deugdelijk gemotiveerd waarom nu geen urenbeperking meer is geïndiceerd, terwijl zijn medische situatie die hiervoor aanleiding was niet is gewijzigd.
11. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar heeft in haar rapport van 15 januari 2024 voldoende gemotiveerd dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. Zij legt uit dat er bij eiser geen sprake is van een beperkte energiehuishouding vanwege een ernstige lichamelijke of psychische aandoening, dat eiser de instructies voor het gebruik van CPAP moet opvolgen en dat hij kennelijk in staat is om auto te rijden ondanks de noodzaak tot geclaimde rustmomenten overdag. Van beperkte beschikbaarheid vanwege een behandeling, van zelfoverschatting of van het over eigen grenzen heen gaan is geen sprake.
Tussenconclusie
12. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die reden geven voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
13. Het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
De arbeidskundige kant van het bestreden besluit
14. Eiser heeft geen concrete beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. Nu de medische beroepsgronden niet slagen en de rechtbank de juistheid van de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht de WIA-uitkering van eiser met ingang van 11 mei 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.