Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats]
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het UWV, waarbij de WIA-uitkering van eiser is beëindigd. Eiser, die als lader/losser werkte, had zich op 27 mei 2018 ziek gemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV had hem aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard en een loonaanvullingsuitkering toegekend. Echter, na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, concludeerde het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 11 mei 2023.
Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in en voerde aan dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze had gehandeld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de beoordeling van het UWV in twijfel trokken. Eiser had geen concrete beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde.
De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. De rechtbank wees het verzoek van eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.