Het CBR heeft de geldigheid van eisers rijbewijs geschorst en heeft bepaald dat hij een medisch onderzoek moet laten doen naar zijn geestelijke geschiktheid om een motorvoertuig te besturen, omdat het vermoeden bestaat dat eiser als houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Daaraan liggen politieregistraties ten grondslag over eiser die gaan over lachgas in het verkeer. Volgens het CBR is sprake van ernstig gestoord inzicht of gedrag in de zin van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994, in samenhang met artikel 23, derde lid, aanhef en onder b van de Regeling maatregelen rijvaardigheid 2011 (de regeling), in samenhang met de bijlage, onder B, onderdeel II, onder b, van de regeling. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 4 mei 2023, waartegen eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft, ondanks de omstandigheid dat het medisch onderzoek dat het CBR heeft opgelegd al heeft plaatsgevonden en niet meer kan worden bereikt dat hij daar niet aan hoeft mee te werken. Eiser heeft namelijk kosten moeten betalen voor dit onderzoek en er loopt nog een strafrechtelijke procedure omdat eiser heeft gereden terwijl zijn rijbewijs geschorst was. Als de rechtbank zou oordelen dat de schorsing onrechtmatig was dan heeft dat mogelijk gevolgen voor deze strafzaak.
De eerste beroepsgrond is dat het CBR het besluit alleen had mogen nemen op basis van een proces-verbaal, terwijl dit ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet. De wettelijke eis dat een proces-verbaal is opgemaakt van een verdenking geldt bij het opleggen van een educatieve maatregel drugs en verkeer (artikel 17 van de regeling) en bij besluiten over het moeten meewerken aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid in andere gevallen (artikel 23, eerste lid, van de regeling). In deze zaak is de grondslag van het besluit artikel 23, derde lid, van de regeling. Daarvoor geldt dat sprake moet zijn van de daar genoemde feiten en omstandigheden, zonder dat de eis geldt dat die in een proces-verbaal moeten zijn neergelegd. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling kunnen deze feiten en omstandigheden onder meer blijken uit eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie. Daarvan is in dit geval sprake.
De tweede beroepsgrond is dat uit de politieregistraties geen ernstig gestoord inzicht of gedrag in de zin van bijlage, onder B, onderdeel II, onder b, van de regeling kan worden afgeleid. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De politie heeft op 22 augustus 2022 gezien dat eiser een auto bestuurde met een ballon in zijn mond, terwijl hij met hoge snelheid vreemd rijgedrag vertoonde. De politie heeft op 7 september 2022 gezien dat eiser achter het stuur van een geparkeerde auto zat met een ballon in zijn mond. De politie heeft op 24 september 2022 gezien dat eiser achter het stuur van een geparkeerde auto lachgas inhaleerde, terwijl een velg en een band van de auto ‘volledig aan gort waren gereden’ en de auto aan die zijde vol modderresten zat. Dit zijn de incidenten waarbij eiser zelf lachgas gebruikte en bestuurder was in het verkeer. Daarnaast zijn er vele andere politieregistraties. Het gaat om 22 incidenten tussen mei 2019 en oktober 2022, waarbij eiser steeds met anderen werd aangetroffen in een auto, terwijl er lachgas aanwezig was of werd gebruikt. In samenhang bezien, rechtvaardigen deze politieregistraties dat sprake is van ernstig gestoord inzicht of gedrag in de vorm van overmatig lachgasgebruik, waaruit het CBR het vermoeden kon afleiden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
In de zaak UTR 23/5489
Het CBR heeft eisers rijbewijs vervolgens ongeldig verklaard. Daaraan lag ten grondslag dat uit het medisch onderzoek is gebleken dat sprake is van drugsmisbruik bij eiser. Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft het CBR die beslissing herroepen, waarmee de ongeldigverklaring van het rijbewijs is opgeheven. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 22 september 2023, waartegen eiser beroep heeft ingesteld.
De enige beroepsgrond is dat het CBR ten onrechte niet de kosten heeft vergoed van de deskundige die eiser heeft ingeschakeld om zijn bezwaar te onderbouwen.
Eiser is per brief van 12 september 2023 uitgenodigd voor een hoorzitting op 28 september 2023. Deze hoorzitting is echter niet doorgegaan, omdat het CBR al tot de conclusie kwam dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs moest worden herroepen. Het CBR heeft vervolgens direct de beslissing op bezwaar van 22 september 2023 genomen, die per post is verstuurd.
De gemachtigde van eiser had in de tussentijd, op 20 september 2023, contact opgenomen met de psychiater voor het opstellen van een contra-expertise. De psychiater heeft een rapport gemaakt en dat op 28 september 2023 aan eiser toegestuurd. Op diezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser het rapport aan het CBR gemaild. Op de zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij de beslissing op bezwaar pas daarna ontving.