ECLI:NL:RBMNE:2024:5028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/2152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2024, in de zaak tussen Amershoef B.V. en Coloplast B.V. als verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort als verweerder, wordt het verzoek om een proceskostenvergoeding beoordeeld. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 20 februari 2024, waarin een parkeerverbodszone werd ingesteld in het Hoefkwartier in Amersfoort. Na het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, heeft het college laten weten de uitvoering van het besluit op te schorten totdat op het bezwaar is beslist. Verzoekers hebben hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat het college tegemoet is gekomen aan hun verzoek. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar het college heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een vergoeding.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het college door het opschorten van de uitvoering van het besluit aan het verzoek van verzoekers is tegemoetgekomen. Dit leidt tot de conclusie dat verzoekers recht hebben op een proceskostenvergoeding, omdat zij een reden hadden om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 875,-, die het college aan verzoekers moet vergoeden. De uitspraak benadrukt dat het college geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2152

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2024 in de zaak tussen

Amershoef B.V. en Coloplast B.V., verzoekers

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, het college

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun verzoek tegen het besluit van het college van 20 februari 2024. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 februari 2024.
1.1.
Zij hebben het verzoek ingetrokken omdat het college heeft laten weten de werking van dit besluit op te schorten totdat op het bezwaar is beslist.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding zien voor een proceskostenvergoeding.
1.3.
de voorzieningenrechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld op het standpunt van verweerder te reageren.
1.4.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Waar gaat deze zaak over?
3. Het college heeft met het besluit van datum 20 februari 2024 een parkeerverbodszone ingesteld in het Hoefkwartier in Amersfoort. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend waarin zij verzoeken de plaatsing van de verkeersborden uit te stellen totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Het college heeft op 29 maart 2024 schriftelijke meegedeeld niet over te gaan tot plaatsing van verkeersborden, zo lang niet op de bezwaren is beslist.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
4. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
5. Het college is door het niet plaatsen van verkeersborden, totdat is beslist op het bezwaar, aan het verzoek van verzoekers tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekers tegemoetkomt, reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekers hebben dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
5.1.
Het college heeft meegedeeld dat zij alleen hebben besloten de plaatsing van de verkeersborden aan te houden totdat is beslist op de bezwaren en dat het niet zo is dat het besluit is herroepen. Het college heeft verder benadrukt dat zij ook zonder het verzoek om voorlopige voorziening de borden, in afwachting van de bezwaarprocedure, niet zouden plaatsen. Dat is gebruikelijk in gevallen dat de gemeente zelf initiatiefnemer is. Verzoekers hadden hierover contact kunnen opnemen met de afdeling Juridische Dienstverlening en Advies. Verzoekers hebben er zelf voor gekozen direct een formeel verzoek in te dienen. Het college ziet dan ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
5.2.
Verzoekers hebben hierop meegedeeld dat omwille van de tijd een formele reactie van het college niet kon worden afgewacht en dat met het niet plaatsen van de borden feitelijk wordt toegekomen aan het verzoek en dat om die reden het verzoek is ingetrokken.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het voor de beantwoording van de vraag of het college tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening niet van belang is dat het bestreden besluit niet is herroepen. Voldoende is dat de werking van het besluit wordt opgeschort, althans dat het college vooralsnog geen verkeersborden plaatst en het verkeersbesluit vooralsnog niet gehandhaafd zal worden. Dat het college ook zonder een verzoek om voorlopige voorziening de borden niet zou plaatsen, blijkt niet uit het bestreden besluit. Dat deze werkwijze van het college gebruikelijk is, is dus niet kenbaar.
5.4.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het college met de mededeling geen verkeersborden te plaatsen aan het verzoek van verzoekers is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
6. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het college de werking van het besluit van 20 februari 2024 heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist, zou de griffier het griffierecht aan verzoekers moeten terugbetalen. [6] In dit geval echter blijft terugbetaling achterwege, omdat verzoekers het griffierecht niet hebben betaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.