ECLI:NL:RBMNE:2024:5226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/2905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 mei 2023, maar het bestuursorgaan had niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 7 maart 2024 het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het bestuursorgaan niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 218,75. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2023.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser dat is gedateerd op 30 juni 2023, ontvangen op 3 juli 2023. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, of, als er een zogenaamde bezwaaradviescommissie is ingesteld, binnen twaalf weken, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Verweerder kan de beslistermijn vervolgens nog eenmaal met zes weken verlengen. Verdere verlenging van de beslistermijn is slechts mogelijk als eiser hiermee instemt. Dit staat in de artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 3 juli 2024 een pro forma bezwaarschrift heeft ontvangen. Op 4 juli 2023 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd waarin de gelegenheid is gegeven om de gronden van bezwaar in te dienen tot en met uiterlijk
31 augustus 2023. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 4 juli 2024 aangegeven om binnen een termijn van achttien weken, inbegrepen de verdagingstermijn van zes weken zoals genoemd in artikel 7:10 van de Awb, een beslissing op het bezwaar te nemen.
Op 30 augustus 2023 heeft eiser de gronden van bezwaar ingediend. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de beslistermijn opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld. Dit betekent dat de beslistermijn op 3 januari 2024 is verstreken.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 7 maart 2024 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9.
.Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. . De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023 [1] . Toegekend wordt € 218,75.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75.aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.