ECLI:NL:RBMNE:2024:5279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
10833434
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling leaseovereenkomst brommobiel met verweer op basis van canoniek recht

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., financiële afwikkeling van een leaseovereenkomst met betrekking tot een brommobiel. De leaseovereenkomst liep van 29 mei 2020 tot 29 mei 2023 en eiseres stelt dat er onbetaalde huurtermijnen zijn, evenals schade aan de brommobiel en een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Gedaagde, die zich op het standpunt stelt dat hij niet gebonden is aan het Nederlands recht vanwege een beroep op canoniek recht, verzet zich tegen de vordering. De kantonrechter oordeelt dat het beginsel van scheiding tussen kerk en staat van toepassing is en dat de vordering van eiseres op basis van het Nederlands recht moet worden beoordeeld. De kantonrechter wijst de vorderingen van gedaagde af en oordeelt dat de huurovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande huurtermijnen, de naheffingsaanslag en schade aan de brommobiel. In reconventie vraagt gedaagde om een verklaring van recht dat er geen rechtsgeldige overeenkomst is, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De proceskosten worden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10833434 \ UC EXPL 23-8411
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: J. Bulder, verbonden aan Centurion Juristen & Incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde] ,
nu procederend in persoon. [1]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 14 februari 2024 met producties;
  • de oproepbrieven van 15 maart 2024, waarin een mondelinge behandeling bepaald is;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties van 11 mei 2024 met producties;
  • een stuk met de titel ‘Intrekking van advocaten en ondertekening’, ontvangen op 14 mei 2024;
  • een stuk met de titel ‘Benoeming van algemene executeur’, ontvangen op 14 mei 2024;
  • een e-mail van de voormalige gemachtigde van [gedaagde] van 21 mei 2024, waarin zij zich als de gemachtigde van [gedaagde] onttrekt;
  • een van [gedaagde] op 21 mei 2024 ontvangen stuk met de titel ‘Besluit van nietigheid’;
  • van [gedaagde] op 21 mei 2024 ontvangen stukken met de titel ‘Registratie in UBOregister trusts’ respectievelijk ‘Afscherming persoonsgegevens UBO’.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 22 mei 2024 zijn namens [eiseres] verschenen mevrouw [A] en de heer [B] . De heer J. Bulder is als de gemachtigde van [eiseres] verschenen. Namens gedaagde is een persoon met de naam [gedaagde sub 2] verschenen, die tijdens de zitting heeft gemeld dat hij de executeur van de beneficiair met de franchisenaam ‘ [naam] ’ is. De kantonrechter leidt daaruit af dat de ter zitting verschenen persoon de heer [gedaagde sub 2] is, zoals gedagvaard. Deze persoon heeft ter zitting een volmacht overgelegd waaruit de kantonrechter begrijpt dat mevrouw [gedaagde sub 1] de heer [gedaagde sub 2] heeft gemachtigd om namens haar op te treden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 2] een stuk met de titel ‘Volmacht benoeming door de algemeen executeur’ overgelegd.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat het vonnis vandaag wordt gewezen.

2.De beoordeling

In conventie
2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – de financiële afrekening van de leaseovereenkomst met betrekking tot een brommobiel, die liep van 29 mei 2020 tot 29 mei 2023. Volgens [eiseres] zijn enkele facturen onbetaald gebleven, die samen op een totaalbedrag van € 2.608,53 uitkomen. Deze facturen zien op onbetaalde huurtermijnen, schade aan de brommobiel en een naheffingsaanslag van de parkeerbelasting.
2.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en heeft verweer gevoerd.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig ingegaan.
Scheiding tussen kerk en staat
2.4.
Het meest verstrekkend verweer van [gedaagde] houdt samengevat in dat canoniek recht en de daarop gedane uitspraak van het Vaticaan (‘Besluit van nietigheid’) tot gevolg hebben dat hij niet gebonden is aan de regels van het Nederlands privaat- en procesrecht. Om die reden moet de vordering volgens hem worden afgewezen en hebben de betalingen van [gedaagde] aan [eiseres] geen juridische grondslag, waardoor deze als onverschuldigd moeten worden terugbetaald door [eiseres] .
2.5.
Dit verweer van [gedaagde] slaagt niet. In Nederland geldt het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. Wat onder canoniek recht (volgens [gedaagde] ) geldt doet niet af aan de gelding van het Nederlands (proces)recht. De vorderingen van [eiseres] en het verweer van [gedaagde] worden hierna dus aan de hand van het Nederlands (proces)recht beoordeeld.
Rechtsgeldige overeenkomst
2.6.
Anders dan [gedaagde] aanvoert is een rechtsgeldige huurovereenkomst waarvan de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden (hierna: AV) deel uitmaken tot stand gekomen tussen [eiseres] en [gedaagde] De huurovereenkomst is namelijk tot stand gekomen doordat [gedaagde] het aanbod van [eiseres] daartoe heeft aanvaard [2] door een digitale handtekening op de huurovereenkomst te plaatsen. Dat [gedaagde] dit heeft gedaan kan aan de hand van de door [eiseres] overgelegde stukken worden vastgesteld. De betwisting van [gedaagde] dat hij de huurovereenkomst digitaal heeft getekend is onvoldoende onderbouwd. Aan deze betwisting wordt bovendien afbreuk gedaan door de inhoud van de brief van 1 februari 2023 [3] waarin [gedaagde sub 1] meldt dat zij op 26 mei 2020 de definitieve overeenkomst heeft getekend met een groen vinkje. In tegenstelling tot wat [gedaagde] betoogt is een zogenoemde “natte” handtekening geen voorwaarde voor het rechtsgeldig ontstaan van een overeenkomst.
2.7.
Voorts staat vast dat [gedaagde] uitvoering heeft gegeven aan de huurovereenkomst. Hij heeft de brommobiel in ontvangst genomen, daar gebruik van gemaakt en de door [eiseres] de gefactureerde huurtermijnen, berekend op basis van de inhoud van de huurovereenkomst, betaald. Ook uit die gedragingen volgt dat sprake is van een tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst.
Geen schending van de informatieplicht
2.8.
Het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst vernietigd moet worden omdat [eiseres] haar informatieplicht zou hebben geschonden, slaagt niet.
2.9.
In deze procedure gaat het om een overeenkomst tussen een professionele partij ( [eiseres] ) en een consument ( [gedaagde] ). Vasstaat dat [gedaagde] in een filiaal van [eiseres] in Utrecht is geweest en daar het ‘voorlopig akkoord private lease’ heeft getekend. Daarna heeft [gedaagde] het aanbod van [eiseres] tot het sluiten van de huurovereenkomst waarvan de AV deel uitmaken aanvaard door digitaal zijn handtekening daarop te plaatsen (zie onder 2.6 van dit vonnis). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] aan de informatieplicht van artikel 6:230l BW moet voldoen. Zo moet zij onder andere op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie geven over de voornaamste kenmerken van de dienst (sub a), de identiteit van de handelaar (sub b) en de totale prijs van de dienst (sub c), voor zover deze informatie niet uit de context blijkt. [eiseres] moet stellen, en zo nodig bewijzen, dat zij aan deze verplichting heeft voldaan. Uit de door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden en de producties van [eiseres] waarnaar [eiseres] ter motivering en onderbouwing van haar stelling dat zij aan vorenbedoelde informatieplicht heeft voldaan, blijkt dat [gedaagde] is geïnformeerd zoals bedoeld in voormeld artikel. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] aan haar informatieplicht heeft voldaan, waardoor er geen aanleiding is om een sanctie op te leggen in de vorm van vernietiging van de huurovereenkomst.
Geen ontbinding van de huurovereenkomst - Opschorting verbintenis tot verschaffen huurgenot
2.10.
Mevrouw [A] (hierna: [A] ) heeft namens [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de gemachtigde van [eiseres] in de dagvaarding per abuis heeft vermeld dat [eiseres] de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daarvan is volgens [A] geen sprake. [A] heeft gesteld dat de huurovereenkomst op 29 mei 2023 tot een einde is gekomen door de tussen partijen overeengekomen looptijd van de huurovereenkomst. Uit de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting van [A] volgt ook dat [eiseres] haar verbintenis om het huurgenot te verschaffen per 21 april 2023, de dag waarop [gedaagde] de brommobiel heeft ingeleverd, heeft opgeschort omdat [gedaagde] ten aanzien van bepaalde maanden (februari 2023 en april 2023) niet aan zijn huurbetalingsverplichting heeft voldaan. [A] heeft gesteld dat [gedaagde] de brommobiel niet op 21 april 2023 had hoeven inleveren als hij op 21 april 2023 achterstallige huurtermijnen had voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling is verder toegelicht dat [eiseres] over de maand mei 2023 niet een contractuele boete vordert, maar de overeengekomen huurtermijn.
2.11.
[gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] niet weersproken. Om die reden gaat de kantonrechter uit van de juistheid van die stellingen.
Geen boete – stellingen/verweren van [gedaagde] tegen boete
2.12.
Omdat [eiseres] niet een contractuele boete ex artikel 14 van de AV vordert, treffen de hiertegen gerichte stellingen/verweren van [gedaagde] geen doel.
Door inleveren brommobiel vervallen de betalingsverplichtingen van [gedaagde] niet
2.13.
Het standpunt van [gedaagde] dat door het inleveren van de brommobiel op 21 april 2023 hij geen betalingsverplichting jegens [eiseres] meer heeft, verwerpt de kantonechter omdat hier geen rechtsgrond voor bestaat. Het enkel teruggeven van de brommobiel op 21 april 2023 aan [eiseres] heeft niet tot gevolg, dat de huurovereenkomst op die datum is beëindigd en daarmee de betalingsverplichting die voor
[gedaagde] uit de huurovereenkomst (zijnde een duurovereenkomst) voortvloeit is beëindigd.
2.14.
Dat [eiseres] haar verbintenis om het huurgenot te verschaffen per 21 april 2023 rechtsgeldig heeft opgeschort omdat [gedaagde] de huurtermijnen over de maanden februari en april 2023 niet heeft betaald – zie onder 2.10 van dit vonnis – doet evenmin de huurbetalingsverplichting van [gedaagde] eindigen.
De openstaande huurtermijnen moet [gedaagde] betalen
2.15.
Op grond van de huurovereenkomst is [gedaagde] verplicht om alle huurtermijnen aan [eiseres] te betalen, ongeacht of hij van de brommobiel wel of geen gebruik heeft gemaakt. [eiseres] vordert nakoming van de op [gedaagde] rustende huurbetalingsverplichting. [gedaagde] heef niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat hij de huurtermijnen over de maanden februari, april en mei 2023 heeft voldaan. Daarom staat als gesteld en niet voldoende weersproken vast dat voormelde termijnen nog niet zijn betaald. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld om deze termijnen aan [eiseres] te betalen.
Meer gereden kilometers? Nee
2.16.
[gedaagde] heeft in zijn reactie op de dagvaarding betwist dat hij meer kilometers met de brommobiel heeft gereden dan contractuele toegestaan zou zijn.
2.17.
Hoewel [eiseres] het in haar dagvaarding heeft over ‘meer gereden kilometers’ blijkt uit een van de overgelegde facturen, waarvan [eiseres] betaling vordert, dat het aantal kilometers dat [gedaagde] heeft gereden minder is dan was toegestaan op basis van de huurovereenkomst en dat die “minder gereden kilometers” in de financiële afrekening zijn verrekend in het voordeel van [gedaagde] Dit is ook tijdens de mondelinge behandeling door [eiseres] bevestigd.
2.18.
Omdat geen sprake is van meer gereden kilometers dan contractueel toegestaan, gaat de kantonrechter voorbij aan wat [gedaagde] over meer gereden kilometers heeft aangevoerd.
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en schade aan brommobiel
2.19.
Wat betreft de naheffingsaanslag parkeerbelasting en de schade aan de brommobiel voert [gedaagde] aan dat deze eenzijdig zijn vastgesteld zonder dat [gedaagde] daar bij was en dat deze schadeposten onvoldoende onderbouwd zijn door [eiseres] . Ook dit verweer slaagt niet.
2.20.
De naheffingsaanslag parkeerbelasting is door [eiseres] voldoende onderbouwd met de overgelegde schriftelijke naheffingsaanslag parkeerbelasting. Daarnaast heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij op 28 februari 2023 de brommobiel onbetaald heeft geparkeerd. [gedaagde] is op grond van artikel 11.7 van de AV, waarin staat dat alle van overheidswege opgelegde boetes en/of kosten voor rekening van [gedaagde] komen, verplicht om de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] wordt dan ook tot betaling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting veroordeeld.
2.21.
Uit het door [eiseres] overgelegde innamerapport volgt dat de brommobiel bij inlevering op 21 april 2023 op drie plekken diepe krassen had, die bij het uitgeven van de brommobiel aan [gedaagde] niet aanwezig waren. Dit heeft [gedaagde] niet gemotiveerd en/of onderbouwd weersproken. [eiseres] heeft deze schade begroot op € 1.500,00. Tegen de begroting heeft [gedaagde] niets aangevoerd. Omdat de brommobiel bij inlevering beschadigd was, is [gedaagde] op grond van artikel 8.1. van de AV verplicht de schade aan [eiseres] te vergoeden. [eiseres] vordert, na verrekening met het bedrag dat zij aan “minder kilometers” aan [gedaagde] moet betalen – zie onder 2.17. –, een bedrag van € 985,92 aan schadevergoeding. Daartoe wordt [gedaagde] dan ook veroordeeld.
Conclusie hoofdvorderingen
2.22.
Op grond van het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van:
  • 3 maanden huurachterstand (3 x € 515,84) € 1.547,52
  • naheffingsaanslag parkeerbelasting € 75,09
  • schade -/- minder kilometers
Totaal € 2.608,53
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
2.23.
Omdat [gedaagde] van mening is dat de hoofvordering moet worden afgewezen, vindt hij ook dat de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen. [gedaagde] betwist subsidiair dat buitenrechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht dan wel dat de werkzaamheden van de incassogemachtigde van [eiseres] als zodanig kunnen worden aangemerkt. [gedaagde] voert verder aan dat hij geen veertiendagenbrief heeft ontvangen. Mocht de wettelijke rente wel verschuldigd zijn, dan vindt hij dat deze gematigd moet worden op grond van artikel 6:94 lid 1 BW.
2.24.
De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Artikel 7.3 van de AV is een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 onder a BW. In artikel 7.3 van de algemene voorwaarden heeft [eiseres] bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht. Daarnaast is de contractueel bedongen vergoeding minstens € 100,- en daarmee hoger dan de vergoeding conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Omdat artikel 7.3 van de AV een onredelijk bezwarend beding is in de zin van artikel 6:233 onder a BW wordt dat beding vernietigd en worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
2.25.
Wat betreft de gevorderde wettelijke rente slaagt het beroep van [gedaagde] op artikel 6:94 lid 1 BW niet. Dit artikel gaat namelijk over de matiging van een boete en ziet dus niet op de matiging van gevorderde rente. De kantonrechter is van oordeel dat het rentebeding in de AV niet onredelijk bezwarend is. Dat beding staat dus niet in de weg van de gevorderde wettelijke rente. De wettelijke rente zoals gevorderd, wordt dan ook toegewezen. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [eiseres] heeft gesteld en [gedaagde] niet heeft weersproken dat de tot 31 oktober 2023 vervallen wettelijke rente € 69,75 is.
Hoofdelijkheid veroordelingen
2.26.
De veroordelingen in conventie worden, zoals [eiseres] heeft gevorderd. hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In reconventie
2.27.
In reconventie eist [gedaagde] primair een verklaring van recht dat geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, met veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van de bedragen die [gedaagde] aan haar heeft betaald. Subsidiair vraagt [gedaagde] de kantonrechter om de overeenkomst te vernietigen met veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van de bedragen die [gedaagde] aan haar heeft betaald.
2.28.
De primaire eis in reconventie wordt afgewezen, omdat tussen partijen wel een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Ter motivering hiervan verwijst de kantonrechter naar wat onder 2.6 tot en met 2.7 staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.29.
De subsidiaire eis in reconventie wordt ook afgewezen, omdat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot (gedeeltelijke) vernietiging van de huurovereenkomst kunnen leiden met als gevolg het ontstaan van een vordering jegens [eiseres] uit hoofde van onverschuldigde betaling. Zie ter motivering van dit oordeel wat in 2.5, 2.9 en 2.12 staat, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.30.
Uit het voorgaande volgt dat de hoofdvorderingen in reconventie van [gedaagde] worden afgewezen. De nevenvorderingen van [gedaagde] delen dat lot.
In conventie en in reconventie
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
2.31.
Omdat [gedaagde] ongelijk heeft gekregen, wordt hij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres] in conventie en in reconventie aan haar moet betalen.
2.32.
De proceskosten van [eiseres] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,95
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
Totaal
1.071,95
2.33.
De proceskosten van [eiseres] in reconventie worden begroot op € 82,00 (= 2 punten x tarief € 82,00 x factor 0,5 wegens de samenhang tussen de vorderingen en stellingen in conventie en reconventie).
2.34.
Tot de proceskosten horen ook de nakosten (kosten die na het vonnis zijn ontstaan). Die kosten worden vastgesteld op € 135,00 aan salaris gemachtigde. Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna moet worden betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van de betekening aan [eiseres] betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.35.
De kantonrechter verklaart de beslissing wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, zoals [eiseres] heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, en tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van (€ 2.608,53 + € 69,75 =) € 2.678,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 2.608,53 vanaf 31 oktober 2023 en tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; [gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] van € 1.071,95, aan haar betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in reconventie
3.3.
wijst de vorderingen af;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; [gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] van € 82,00 aan haar betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en reconventie
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 135,00. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij de kosten van betekening aan [eiseres] betalen;
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.

Voetnoten

1.De gemachtigde van [gedaagde] heeft zich tijdens de procedure onttrokken.
2.Zie artikel 6:217 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Zijnde productie 7 van [eiseres] .