ECLI:NL:RBMNE:2024:5288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/4279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid na weigering van medewerking aan ademanalyse

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid beoordeeld. Eiser had geweigerd mee te werken aan een ademanalyseonderzoek, wat leidde tot de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen. De rechtbank oordeelt dat de oplegging van dit onderzoek een bestuursrechtelijke maatregel is die losstaat van een eventuele strafrechtelijke vrijspraak van eiser. Eiser was eerder op 23 mei 2023 aangehouden omdat hij op een bromfiets reed zonder helm en onder invloed van alcohol bleek te zijn. Na een blaastest werd hij naar het politiebureau gebracht voor een ademanalyse, maar hij weigerde naar binnen te gaan en liep weg. De rechtbank stelt vast dat de politie en het CBR op basis van de feiten en omstandigheden konden concluderen dat eiser weigerde mee te werken aan het onderzoek. Eiser's argument dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn weigering wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser moet meewerken aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Schreudering)
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het CBR eiser terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiser is op 23 mei 2023 aangehouden, omdat hij op een brommer reed zonder helm. Eiser moest vervolgens een blaastest doen. Uit dit voorlopig onderzoek bleek dat eiser onder invloed was van alcohol. Daarop is eiser meegenomen naar het politiebureau voor een ademanalysetest, maar eiser is het politiebureau niet mee naar binnen gegaan en heeft deze test daardoor niet ondergaan.
De politie heeft daarop een mededeling gedaan aan het CBR als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Op grond van dit artikel doet de politie een schriftelijke mededeling aan het CBR als er een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt een vermoeden gebaseerd op feiten en omstandigheden als genoemd in de bij de regeling behorende bijlage.
In de bijlage [1] staat dat het feit dat de betrokkene weigert om mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de WVW (adem- en bloedonderzoek) het vermoeden rechtvaardigt dat de betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
6. Eiser voert aan dat hij niet heeft geweigerd om aan het onderzoek mee te werken. Volgens eiser is hem na de blaastest verteld dat hij boven de limiet zat en dat hij een uurtje naar het politiebureau moest. Niemand vertelde hem waarom hij mee moest en wat de bedoeling was. Er zijn hem geen aanwijzingen gegeven, er is hem niets verteld over het belang van zijn medewerking aan het onderzoek en ook niet over de gevolgen van het weigeren van een dergelijk onderzoek. Hij heeft ook nooit gezegd dat hij weigerde om een ademanalyse onderzoek mee te werken. Eiser is ook zeker niet met opzet weggelopen bij het politiebureau.
Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt eiser een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de politierechter van 27 mei 2024. Eiser is daarin vrijgesproken van het feit dat hij ‘als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de WVW en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen’ [2] .
7. De rechtbank stelt voorop dat de oplegging van een onderzoek naar de geschiktheid een van een strafrechtelijke procedure losstaande bestuursrechtelijke maatregel is ter bevordering van de verkeersveiligheid. De bestuursrechter is in beginsel ook niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Dat kan anders zijn indien het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd [3] .
8. De vraag is dus of het door eiser in beroep overgelegde proces-verbaal van de mondelinge uitspraak het besluit van het CBR onderuit haalt of dat dit proces-verbaal een ander licht werpt op de feiten en omstandigheden ten tijde van de aanhouding op 23 mei 2023. Het CBR mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed/belofte opgemaakt proces-verbaal van de politie. Volgens de opgemaakte processen-verbaal van de politie heeft de verbalisant een alcoholcontrole uitgevoerd bij eiser en geconstateerd dat hij op zijn bromfiets reed met een te hoog alcoholgehalte in zijn adem. Het resultaat van de ademtest werd direct aan eiser meegedeeld. Daarop is aan eiser het bevel gegeven tot het verlenen van zijn medewerking aan een ademanalyse op het politiebureau in Renesse. De verbalisanten hoorden dat eiser hieraan mee ging werken waarop hij plaats nam achter hen in het dienstvoertuig. Eenmaal aangekomen bij het politiebureau is eiser echter niet mee het politiebureau ingegaan, maar is hij weggelopen of weggerend toen de verbalisanten vóór hem het bureau binnengingen.
9. De enkele ontkenning van eiser dat het zo gegaan is en zijn stelling dat er niets tegen hem is gezegd, is onvoldoende om aan de juistheid van de processen-verbaal van de politie te twijfelen. Immers in zijn bezwaarschrift schrijft eiser zelf dat hem is verteld dat hij boven de limiet zat. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser wist dat hij boven de toegestane limiet had geblazen en vindt het dan ook aannemelijk dat hij wist dat hij daarom mee moest naar het politiebureau voor een ademtest. Eisers verklaring dat hij niet wist waarom hij mee moest, maar wel vrijwillig meeging, acht de rechtbank in dit licht ongeloofwaardig. Het feit dat eiser vervolgens niet mee naar binnen is gegaan, maar zonder het te melden aan de verbalisanten, is weggelopen, heeft zowel de politie als het CBR naar het oordeel van de rechtbank uit kunnen leggen als weigeren om aan het onderzoek mee te werken. De vraag of aan eiser wel of geen bevel is gegeven als bedoeld in artikel 163, eerste lid, van de WVW, is daarbij niet van belang, omdat de regelgeving niet bepaalt dat slechts van weigeren kan worden gesproken, indien een bevel tot het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 163, eerste lid, van de WVW is gegeven. De politierechter heeft eiser vrijgesproken, omdat hij niet de overtuiging heeft gekregen dat kan worden vastgesteld dat het bevel ademanalyse expliciet is gegeven aan eiser. Dit maakt dat niet gezegd kan worden dat het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Aan eiser is een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en niet een maatregel alcohol en verkeer, omdat hij in de afgelopen vijf jaar al aan een educatieve maatregel alcohol en verkeer heeft deelgenomen [4] . Eisers stelling dat deze maatregel niet meer van belang is, omdat de verdenking die aan die maatregel ten grondslag heeft gelegen, strafrechtelijk is geseponeerd, volgt de rechtbank niet. Overeind blijft dat eiser aan de educatieve maatregel heeft deelgenomen en uit de regelgeving volgt dan dat een betrokkene niet in aanmerking komt voor de educatieve maatregel alcohol en verkeer.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser moet meewerken aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder B.III Alcohol onder d.
2.Artikel 163, tweede lid, van de WVW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:722.
4.Artikel 12, onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.