ECLI:NL:RBMNE:2024:5451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/3058
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding en bezwaar tegen openstaande vorderingen niet ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], bezwaar gemaakt tegen een overzicht van openstaande vorderingen van het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Het primaire besluit, genomen op 31 maart 2023, hield in dat verweerder afzag van verdere invordering van een vordering van € 1.114,54, maar gaf ook een overzicht van drie andere openstaande vorderingen. Eiser was het niet eens met dit overzicht en heeft bezwaar gemaakt. Verweerder verklaarde het bezwaar op 19 april 2023 kennelijk niet-ontvankelijk, stellende dat het overzicht geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Eiser ging hiertegen in beroep.

De zitting vond plaats op 13 mei 2024, waar eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. Eiser voerde aan dat de vorderingen feitelijk niet bestonden en dat hij door verweerder ten onrechte als fraudeur was aangemerkt, wat hem in financiële problemen had gebracht. Hij vroeg om inzage in zijn dossier en extra tijd om stukken in te brengen.

De rechtbank oordeelde dat de vermelding van de individuele inkomenstoeslag in het bestreden besluit een kennelijke misslag was. De rechtbank bevestigde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard, verwijzend naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank kon de overige stellingen van eiser niet beoordelen en zag geen aanleiding voor extra tijd of een proceskostenveroordeling. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten af te zien van verdere invordering van de vordering met vorderingsnummer 207899 van (op dat moment)
€ 1.114,54. Verweerder heeft hierbij een overzicht opgenomen van drie andere nog openstaande vorderingen van verweerder op eiser.
Eiser is het niet eens met - voor zover relevant - het overzicht van openstaande vorderingen en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is het overzicht van de drie openstaande vorderingen niet aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat geen bezwaar kan worden aangetekend tegen de mededeling dat eiser maar een keer per 12 maanden een individuele inkomenstoeslag kan aanvragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2024. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [plaats] , [functie] bij verweerder.

Overwegingen

1. Eiser heeft in beroep - kort gezegd - aangevoerd dat hier sprake is van een toeslagenaffaire 2.0. Volgens eiser heeft hij een klacht ingediend en geen bezwaar gemaakt. Hij is nu wel in beroep gegaan, omdat de genoemde vorderingen feitelijk niet bestaan. En een niet bestaande vordering kan ook niet worden kwijtgescholden. Eiser heeft omgekeerd nog veel achterstallige vorderingen op verweerder. Volgens eiser heeft verweerder hem vanaf 1 april 2015 ten onrechte gezien als fraudeur en uitgesloten van de bijstand. Als gevolg daarvan heeft hij jaren geen geld gehad en moeten leven van de Voedselbank. Hij heeft verweerder gevraagd om inzage in zijn volledige dossier, om de verantwoordelijke ambtenaren te kunnen aanspreken en alsnog zijn recht te kunnen halen. Eiser wil extra tijd om deze dossierstukken te kunnen inbrengen en bespreken op een zitting.
2. De rechtbank beschouwt allereerst de vermelding van de individuele inkomenstoeslag in het bestreden besluit, zoals verweerder ter zitting heeft erkend, als een kennelijke misslag die abusievelijk door verweerder in het bestreden besluit is opgenomen, waaraan de rechtbank geen consequenties verbindt.
3. De vraag die de rechtbank hier moet beantwoorden is of verweerder het bezwaar van eiser met de gegeven motivering terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt namelijk dat een schriftelijke mededeling over de hoogte van nog terug te betalen bedragen, waarover in het verleden al besluiten zijn genomen, niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waar bezwaar tegen gemaakt kan worden.
Deze rechtspraak geldt ook voor het overzicht van de drie nog openstaande vorderingen in het primaire besluit. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanknopingspunt om af te wijken van deze rechtspraak. De rechtbank heeft in deze procedure dan geen mogelijkheid om de overige stellingen van eiser (over de juistheid van de drie nog openstaande vorderingen) te beoordelen. Daarom laat de rechtbank deze stellingen van eiser onbesproken. Voor de door eiser gewenste extra tijd om dossierstukken in deze procedure in te brengen ziet de rechtbank geen aanknopingspunt.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:732