ECLI:NL:RBMNE:2024:5650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
UTR 22/1014
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 635.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020, wat gold voor het belastingjaar 2021. Eiser was het niet eens met deze waarde en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de online zitting op 22 januari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemachtigde van eiser onvoldoende onderbouwde stellingen had ingediend, wat leidde tot een strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft de gronden die pas op de zitting zijn aangevoerd buiten beschouwing gelaten en zich beperkt tot de eerder ingediende gronden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en stelt de WOZ-waarde vast op € 620.000,-. Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van € 50,- schadevergoeding aan eiser en € 592,50 aan proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink en is openbaar uitgesproken op 25 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]

(gemachtigde: mr. T.C.A. Houkes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] in [plaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 26 februari 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 635.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en geldt voor het belastingjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 21 januari 2022 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 22 januari 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. Het door de gemachtigde van eiser opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiser concreet gemaakt waarom eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiser echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Geschil en beoordelingskader
4. In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Eiser bepleit een lagere waarde voor de woning van € 599.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde.
5. Omdat eiser een lagere WOZ-waarde bepleit is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor de woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de woning zou zijn betaald.
Beoordeling van de zaak
6. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar er met de taxatiematrix en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
De heffingsambtenaar heeft in de taxatiematrix drie twee-onder-een-kapwoningen als referentiewoningen gebruikt. Tussen de woning en de referentiewoningen bestaan redelijk veel verschillen. Bij [adres 2] zijn de kwaliteit en de voorzieningen ten opzichte van de woning van eiser als hoogwaardiger beoordeeld (factor 4 in plaats van factor 3) en bij [adres 3] en [adres 4] is naast de kwaliteit en de voorzieningen ook de onderhoudstoestand als hoogwaardiger beoordeeld (factor 4 in plaats van factor 3). In de taxatiematrix en het verweerschrift staat niet uitgelegd hoe met deze verschillen rekening is gehouden. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar de stelling van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen betwist, door erop te wijzen dat voor de verschillen is gecorrigeerd met een correctiepercentage van 7 à 9 % per punt verschil. Als met deze correctiepercentages de prijzen per m³ worden teruggerekend naar de staat van de woning van eiser dan liggen de prijzen per m³ volgens de heffingsambtenaar in lijn met de prijs per m³ die voor eisers woning is gehanteerd. Daarin kan de rechtbank de heffingsambtenaar niet volgen. De rechtbank constateert dat bij het terugrekenen met een percentage van 9 % de prijzen per m³ van alle referentiewoningen ruim lager zijn dan de prijs per m³ die voor eisers woning is gehanteerd. Als met 7 % gerekend wordt, heeft alleen [adres 3] een iets hogere prijs per m³ (€ 2,- meer). De andere twee referentiewoningen zijn ook met 7 % goedkoper per m³. Daarom maakt de heffingsambtenaar met de taxatiematrix niet aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen.
6.2.
Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Gelet hierop hoeven de overige gronden niet verder besproken te worden.
7. Eiser maakt ook niet aannemelijk dat de door hem bepleite waarde niet te laag is, want hij heeft deze waarde niet onderbouwd.
8. Omdat beide partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 620.000,-.
Immateriële schadevergoeding
9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade.
10. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
10.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [2] , stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiser en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiser leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiser worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiser ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
10.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 5 maart 2021 ontvangen. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de dag van deze uitspraak zit, naar boven afgerond, 3 jaar en twee maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met twee maanden en dat een schadevergoeding moet worden toegekend.
10.3.
Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het derde lid geldt voor de schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een wettelijk tarief van € 50,- per half jaar. Op grond van het overgangsrecht is die bepaling in deze zaak niet van toepassing, omdat de redelijke termijn voor 1 januari 2024 is aangevangen. [3] De rechtbank hanteerde ditzelfde tarief echter al als forfaitair uitgangspunt en ziet geen reden om daar van af te wijken. [4] Vanwege de overschrijding met een maand heeft eiser dus recht op € 50,- schadevergoeding. De termijnoverschrijding is toe te rekenen aan de heffingsambtenaar. Als de verlenging van de termijn evenredig wordt verdeeld over de periodes die de heffingsambtenaar en rechtbank mogen doen over hun procedures, betekent dat dat de bezwaarprocedure 3 maanden langer had mogen duren en de beroepsprocedure 9 maanden. De bezwaarfase heeft afgerond 11 maanden geduurd en daarmee 2 maanden te lang. De beroepsfase heeft afgerond 2 jaar en 3 maanden geduurd en daarmee is de rechtbank net binnen de verlengde termijn gebleven. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar de schadevergoeding van € 50,- moet betalen.
De proceskostenvergoeding
11. Op grond van artikel 30a, eerste en tweede lid van de Wet WOZ worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [5] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [6]
12. Omdat het beroep gegrond is, is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarnaast heeft eiser op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 592,50.
12.1.
Voor vergoeding komt in bezwaar in aanmerking: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 310,-. In beroep komt voor vergoeding in aanmerking: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-). De rechtbank hanteert daarbij een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht), omdat de gemachtigde van eiser gebruik maakt van een gestandaardiseerde werkwijze en het gaat om een woning. De heffingsambtenaar moet deze proceskosten vergoeden.
12.2.
De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat zij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en immateriële schadevergoeding uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak;
- stelt de waarde van het object voor het belastingjaar 2021 vast op € 620.000,- en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van € 50,- aan schadevergoeding aan eiser;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 592,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank uitgebreid ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser en de verschillende waarschuwingen die hij heeft gehad.
3.Artikel IV, onder b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 9-12.
5.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 9-12.
6.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 15-31.