ECLI:NL:RBMNE:2024:5654
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 1.077.000,- per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 999.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, met gebruik van een taxatiematrix en vergelijkingen met andere woningen in de omgeving. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser die pas op de zitting naar voren waren gebracht, als strijdig met de goede procesorde. Daarnaast werd er een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn met twee maanden was overschreden en kende eiser een schadevergoeding van € 50,- toe. De Staat werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van € 218,75. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.