ECLI:NL:RBMNE:2024:5793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10705059 \ UC EXPL 23-6286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor subsidieaanvragen

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] ROTTERDAM B.V. en de gedaagden [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] B.V. [eiseres] heeft vorderingen ingesteld voor onbetaalde facturen die verband houden met de aanvraag van subsidies voor haar gedaagden. De gedaagden hebben betwist dat de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd en dat de facturen te hoog zijn. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [eiseres] haar verplichtingen correct is nagekomen en dat de gedaagden hun verweer onvoldoende hebben onderbouwd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, waarbij [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling van € 7.916,70 en [gedaagde 2] tot € 5.676,27, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.440,44. De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure die begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling, waarbij de kantonrechter de ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen heeft beoordeeld en bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10705059 \ UC EXPL 23-6286 CMR/51145
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] ROTTERDAM B.V.,
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A. Vranac-Kasumovic,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van 2 april 2024 met aanvullende producties van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 12 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres] heeft met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overeenkomsten gesloten op grond waarvan zij voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] diverse subsidies heeft aangevraagd. [eiseres] heeft voor deze werkzaamheden facturen gestuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , maar deze facturen zijn niet betaald. [eiseres] wil dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor deze werkzaamheden betalen, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vinden dat [eiseres] haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en dat het door [eiseres] gevraagde bedrag te hoog is. De kantonrechter gaat daar niet in mee en wijst de vorderingen van [eiseres] toe.
[eiseres] is ontvankelijk
2.2.
[gedaagde 2] stelt dat zij geen betekend exploot heeft ontvangen. De kantonrechter begrijpt dit als een verweer tegen de ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen op [gedaagde 2] . Dat moet eerst worden beoordeeld voordat de zaak inhoudelijk wordt besproken.
2.3.
De kantonrechter heeft van [eiseres] een kopie van de aan [gedaagde 2] betekende dagvaarding ontvangen. Daarin staat dat de deurwaarder het exploot heeft achtergelaten op het adres van het kantoor van [gedaagde 2] . De dagvaarding is dus juist betekend. [eiseres] is ontvankelijk in haar vorderingen op [gedaagde 2] .
[gedaagde 1] moet € 6.349,60 betalen en [gedaagde 2] moet € 4.537,50 betalen
2.4.
[eiseres] heeft op grond van de geaccordeerde offerte van 17 mei 2021 voor [gedaagde 1] een SLIM-subsidie en een WBSO-subsidie aangevraagd. Op grond van de geaccordeerde offerte van 15 oktober 2021 heeft [eiseres] voor [gedaagde 2] een SLIM-subsidie aangevraagd. Al deze aanvragen zijn goedgekeurd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten voor deze werkzaamheden betalen. Hoewel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat de werkzaamheden niet volledig en niet goed zijn uitgevoerd, hebben zij dat onvoldoende onderbouwd. Afgesproken is namelijk dat [eiseres] voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de subsidies zou aanvragen. Zo staat dat in de offertes omschreven en die werkzaamheden heeft [eiseres] uitgevoerd, mede op basis van de informatie zoals die is verstrekt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Niet is gebleken dat [eiseres] fouten heeft gemaakt in deze aanvragen. De aanvragen zijn immers toegekend. Bovendien is niet gebleken dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] , nadat de subsidieaanvraag is toegekend, ook verantwoordelijk is voor het daadwerkelijk uitgekeerd krijgen van de subsidie. [eiseres] heeft uitgelegd dat dat andere werkzaamheden zijn. Daarnaast zou [eiseres] volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bepaalde inloggegevens die zij nodig hadden voor het wijzigen/opnieuw aanvragen van de subsidie, niet aan hen verstrekt hebben. Maar ook dat kan niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Niet is gebleken dat [eiseres] deze inloggegevens nog had en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden hier ook bij de subsidieverstrekkende instantie om kunnen vragen.
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren tot slot nog aan dat het door [eiseres] in rekening gebrachte bedrag te hoog is. [eiseres] heeft het bedrag namelijk berekend aan de hand van het maximaal toegekende beschikkingsbedrag (voor de SLIM-aanvragen was dat maximaal € 25.000,00 en voor de WBSO-aanvraag maximaal € 9.984,00), maar volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet de prijs worden berekend over het daadwerkelijk uitbetaalde bedrag aan subsidie. Dit verweer slaagt niet. [eiseres] heeft de gevorderde bedragen op de juiste manier berekend. Uit de offertes volgt immers dat 15% commissie in rekening wordt gebracht over
het beloofde bedragin de beschikking van de subsidie. Dit volgt ook uit artikel 10.2 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waarin staat dat de hoogte van het honorarium wordt berekend over de op grond van de beschikking maximaal toe te kennen bijdrage.
2.6.
[gedaagde 1] moet dus voor de werkzaamheden voor de SLIM-aanvraag en de WBSO-aanvraag in totaal € 6.349,60 inclusief btw betalen. [gedaagde 2] moet voor de werkzaamheden voor de SLIM-aanvraag € 4.537,50 inclusief btw betalen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten wettelijke handelsrente betalen
2.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in verzuim met het betalen van de facturen van [eiseres] . Omdat het gaat om handelsovereenkomsten (een overeenkomst tussen twee bedrijven), zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd. Volgens [eiseres] bedraagt de wettelijke handelsrente tot 22 augustus 2023 voor [gedaagde 1] € 614,66 en voor [gedaagde 2] € 458,14. Deze bedragen zijn door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet betwist en worden toegewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.8.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de facturen niet hebben betaald, zijn zij op grond van artikel 11.5 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden op grond van artikel 11.5 van de algemene voorwaarden vastgesteld op 15% van de hoofdsom. [gedaagde 1] is dus € 952,44 verschuldigd en [gedaagde 2] is € 680,63 verschuldigd.
Conclusie
2.9.
[gedaagde 1] moet in totaal aan [eiseres] betalen:
- hoofdsom
6.349,60
- wettelijke handelsrente
614,66
- buitengerechtelijke incassokosten
952,44
Totaal
7.916,70
2.10.
[gedaagde 2] moet in totaal aan [eiseres] betalen:
- hoofdsom
4.537,50
- wettelijke handelsrente
458,14
- buitengerechtelijke incassokosten
680,63
Totaal
5.676,27
Proceskosten
2.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.440,44
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.13.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.916,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 6.349,60, met ingang van 22 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.676,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 4.537,50, met ingang van 22 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.440,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.