ECLI:NL:RBMNE:2024:5798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10826531 \ UC EXPL 23-8294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur ligplaats woonboot, huurovereenkomst bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] over de huur van een ligplaats voor een woonboot. [gedaagde] huurt sinds 14 januari 2000 een ligplaats van [eiseres], die stelt dat de huurovereenkomst is aangegaan voor een bepaalde tijd van 30 jaar. [eiseres] heeft het einde van de huurovereenkomst per 14 januari 2030 aangezegd, maar [gedaagde] is het hier niet mee eens en voert aan dat zij niet had hoeven aannemen dat de huurovereenkomst beperkt was tot 30 jaar. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst inderdaad voor een bepaalde tijd is aangegaan en dat deze van rechtswege eindigt op de afgesproken datum. De rechter wijst de vorderingen van [gedaagde] af en bevestigt dat [gedaagde] de ligplaats uiterlijk op 14 januari 2030 moet ontruimen. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 745,32. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10826531 \ UC EXPL 23-8294
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L.W. Tellegen,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J.A. van Buuren (DAS)

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 14 januari 2000 van (de rechtsvoorganger van) [eiseres] een ligplaats voor een woonboot. Volgens [eiseres] is de huurovereenkomst aangegaan voor een bepaalde tijd van 30 jaar. [eiseres] heeft het einde van de huurovereenkomst per 14 januari 2030 aangezegd en wil dat [gedaagde] het gehuurde uiterlijk op die datum heeft ontruimd. [gedaagde] wil dat niet. [gedaagde] voert aan dat zij er niet vanuit hoefde te gaan dat de huurovereenkomst beperkt zou zijn tot de duur van 30 jaar. In dat geval moet de huurovereenkomst worden opgezegd, waarbij ook een belangenafweging moet plaatsvinden, die volgens [gedaagde] in haar voordeel moet uitvallen. De kantonrechter volgt [eiseres] in haar standpunt en wijst de vorderingen toe.
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 30 jaar
2.2.
Uit de tekst van de huurovereenkomst volgt dat [gedaagde] en de rechtsvoorganger van [eiseres] een huurovereenkomst voor bepaalde tijd van 30 jaar zijn overeengekomen. In de huurovereenkomst staat namelijk het volgende: “
De ondergetekende (…) verklaart verhuurd te hebben voor de tijd van 30 jaar de ligplaats voor woonark [naam] met bijbehorende tuin, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] aan medeondergetekenden, [gedaagde] en [A] . De huur gaat in op 14 januari 2000. (…)”. Anders dan [gedaagde] stelt, is niet gebleken dat partijen de bedoeling hadden om iets anders af te spreken, bijvoorbeeld dat de huurovereenkomst langer dan 30 jaar zou lopen of voor onbepaalde tijd zou gelden. Er zijn juist omstandigheden die ondersteuning geven aan de afspraak zoals die uit de tekst van de overeenkomst blijkt. [gedaagde] heeft voor de woonboot immers een hypotheek afgesloten met een looptijd van 30 jaar. De stelling van [gedaagde] dat bij haar de bedoeling bestond om langer dan 30 jaar te huren is bovendien niet te rijmen met de omstandigheid dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat het in eerste instantie ook de bedoeling was om er een paar jaar te gaan wonen en de woonboot dan te verkopen, maar dat dit door persoonlijke omstandigheden veranderd is.
2.3.
[gedaagde] wijst nog op het feit dat andere huurders in de omgeving wel een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben, en dat het gebruikelijk is dat huurovereenkomsten die zijn aangegaan voor bepaalde tijd worden verlengd. Maar dit maakt voor deze zaak geen verschil. Het gaat er immers om wat deze partijen hebben afgesproken en de bedoeling daarvan. Dat was, zoals hiervoor overwogen, een huurovereenkomst voor de duur van 30 jaar. Ook de verwijzing van [gedaagde] naar het bestemmingsplan van de gemeente, waarin staat dat op het perceel van [eiseres] een woonschepenligplaats is toegestaan, maakt geen verschil voor het oordeel. Het bestemmingsplan verandert namelijk niet de tussen [eiseres] en [gedaagde] overeengekomen duur van de huurovereenkomst.
De gevolgen van dit oordeel
2.4.
Omdat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt de huurovereenkomst wanneer de overeengekomen tijd is verstreken. [1] Opzegging is niet vereist en in de huurovereenkomst is ook geen afwijkende regeling van opzegging afgesproken. Aan een belangenafweging wordt dan ook niet toegekomen. De huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] eindigt dus van rechtswege per 14 januari 2030. Het einde van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde is ook ruim op tijd (namelijk op 20 oktober 2021 en nogmaals op 4 april 2023) aangezegd door [eiseres] .
2.5.
Omdat de huurovereenkomst per 14 januari 2030 eindigt, moet [gedaagde] het gehuurde (de ligplaats van de woonboot met bijbehorende tuin) uiterlijk op die datum ontruimd hebben. Dat betekent dat [gedaagde] de ligplaats uiterlijk per 14 januari 2030 moet verlaten en leeg moet achterlaten.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.6.
[eiseres] maakt aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen. [eiseres] heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Zij stelt slechts dat haar advocaat correspondentie heeft gevoerd met [gedaagde] . De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding geeft.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
745,32
2.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] voor de ligplaats voor een woonboot met bijbehorende tuin gelegen aan de [adres] in [woonplaats] per 14 januari 2030 eindigt;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde uiterlijk op 14 januari 2030 te ontruimen en te verlaten met alle daar aanwezige personen en zaken, voor zover die aan haar toebehoren en niet aan [eiseres] , en om het gehuurde geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 745,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:228 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.