Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Bij brief van 3 mei 2023, ontvangen door verweerder op 4 mei 2023, is verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 4 juli 2023 een dwangsombeschikking genomen. Op 28 juli 2023 heeft verweerder beslist op de aanvraag van eiseres.
4. Eiseres heeft bij brief van 9 april 2024 beroep ingesteld, omdat zij stelt dat verweerder niet tijdig een beslissing op haar aanvraag heeft genomen.
5. Verweerder stelt dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het beroep tegen het niet tijdig beoordelen van de aanvraag werd ingesteld nadat verweerder de aanvraag had beoordeeld.
6. Eiseres heeft hierop gereageerd dat zij en haar gemachtigde (die zich op 3 mei 2023 als zodanig bij verweerder heeft gesteld) de beslissing nooit hebben ontvangen.
7. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 per brief gereageerd en gesteld dat uit het Toeslagen Verstrekking Systeem blijkt dat de beschikking op 21 juli 2023 is verzonden en dat eiseres gewoonlijk ook andere post ontvangt. Aan de hand daarvan acht verweerder het aannemelijk dat eiseres de beschikking wel heeft ontvangen.
8. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 28 juli 2023 niet naar de daartoe gestelde gemachtigde is verstuurd. Ondanks dat de beschikking tijdig is genomen, is deze dus niet op de juiste manier bekendgemaakt.Het is namelijk vaste rechtspraak dat uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat het optreden van gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden van een gemachtigde voor de belanghebbende in een bepaalde zaak, dan zal de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf in de regel tot gevolg hebben dat geen bekendmaking ‘op de voorgeschreven wijze’ heeft plaatsgevonden.Dit laatste heeft gevolgen voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen die beschikking.
9. Wat betreft het onderhavige beroep van eiseres dat gericht is tegen het uitblijven van een besluit, geldt dat zij geen belang meer heeft bij de boordeling hiervan, omdat vast staat dat er reeds een beslissing is genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. Omdat de bekendmaking van de beschikking gedurende dit beroep niet tijdig beslissen is gebeurd, richt het beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich nu tegen het inhoudelijke besluit.De rechtbank ziet aanleiding het beroepschrift, het verweerschrift, de aanvullende reactie daarop en verweerders brief van 19 augustus 2024 door naar verweerder te sturen, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de bezwaarprocedure voort te zetten.
11. Eiseres heeft in haar reactie op het verweerschrift verzocht een bestuurlijke
dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het
bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
12. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 19 augustus 2024 niet nader uitgelaten
over een bestuurlijke dwangsom.
13. De rechtbank meent dat verweerder een dwangsom verschuldigd is, omdat hij de
beschikking, na het ontvangen van de ingebrekestelling, niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt.
14. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van
€ 1.442,-, omdat er 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is en het besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt.
Proceskosten en griffierecht
15. Verder ziet de rechtbank in hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
16. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet
betalen vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,25). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast.
17. Verweerder moet ook het griffierecht van € 51,- aan eiseres betalen (artikel 8:41