ECLI:NL:RBMNE:2024:5828

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24/2897 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft een beroep ingesteld omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 18 januari 2021. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. Verweerder heeft op 25 april 2024 een verweerschrift ingediend, waarop eiseres op 6 mei 2024 heeft gereageerd. De rechtbank constateert dat verweerder op 4 juli 2023 een dwangsombeschikking heeft genomen en op 28 juli 2023 heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt dat zij geen procesbelang meer heeft, omdat de beslissing inmiddels is genomen, maar de rechtbank oordeelt dat de bekendmaking van deze beslissing niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Dit heeft gevolgen voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk, maar stelt wel een dwangsom vast van € 1.442,- omdat verweerder de beschikking niet correct heeft bekendgemaakt. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 218,75 en het griffierecht van € 51,- aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 18 januari 2021.
Op 25 april 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 6 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiseres daarop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Bij brief van 3 mei 2023, ontvangen door verweerder op 4 mei 2023, is verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 4 juli 2023 een dwangsombeschikking genomen. Op 28 juli 2023 heeft verweerder beslist op de aanvraag van eiseres.
4. Eiseres heeft bij brief van 9 april 2024 beroep ingesteld, omdat zij stelt dat verweerder niet tijdig een beslissing op haar aanvraag heeft genomen.
5. Verweerder stelt dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het beroep tegen het niet tijdig beoordelen van de aanvraag werd ingesteld nadat verweerder de aanvraag had beoordeeld.
6. Eiseres heeft hierop gereageerd dat zij en haar gemachtigde (die zich op 3 mei 2023 als zodanig bij verweerder heeft gesteld) de beslissing nooit hebben ontvangen.
7. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 per brief gereageerd en gesteld dat uit het Toeslagen Verstrekking Systeem blijkt dat de beschikking op 21 juli 2023 is verzonden en dat eiseres gewoonlijk ook andere post ontvangt. Aan de hand daarvan acht verweerder het aannemelijk dat eiseres de beschikking wel heeft ontvangen.
8. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 28 juli 2023 niet naar de daartoe gestelde gemachtigde is verstuurd. Ondanks dat de beschikking tijdig is genomen, is deze dus niet op de juiste manier bekendgemaakt. [4] Het is namelijk vaste rechtspraak dat uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat het optreden van gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden van een gemachtigde voor de belanghebbende in een bepaalde zaak, dan zal de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf in de regel tot gevolg hebben dat geen bekendmaking ‘op de voorgeschreven wijze’ heeft plaatsgevonden. [5] Dit laatste heeft gevolgen voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen die beschikking.
9. Wat betreft het onderhavige beroep van eiseres dat gericht is tegen het uitblijven van een besluit, geldt dat zij geen belang meer heeft bij de boordeling hiervan, omdat vast staat dat er reeds een beslissing is genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. Omdat de bekendmaking van de beschikking gedurende dit beroep niet tijdig beslissen is gebeurd, richt het beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich nu tegen het inhoudelijke besluit. [6] De rechtbank ziet aanleiding het beroepschrift, het verweerschrift, de aanvullende reactie daarop en verweerders brief van 19 augustus 2024 door naar verweerder te sturen, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de bezwaarprocedure voort te zetten. [7]
Bestuurlijke dwangsom
11. Eiseres heeft in haar reactie op het verweerschrift verzocht een bestuurlijke
dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het
bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
12. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 19 augustus 2024 niet nader uitgelaten
over een bestuurlijke dwangsom.
13. De rechtbank meent dat verweerder een dwangsom verschuldigd is, omdat hij de
beschikking, na het ontvangen van de ingebrekestelling, niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt.
14. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van
€ 1.442,-, omdat er 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is en het besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt.
Proceskosten en griffierecht
15. Verder ziet de rechtbank in hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
16. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet
betalen vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,25). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast. [9]
17. Verweerder moet ook het griffierecht van € 51,- aan eiseres betalen (artikel 8:41
Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- verwijst het beroep voor het overige naar verweerder om als bezwaarschrift te behandelen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.In de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb in combinatie met artikel 2:1, eerste lid van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, r.o. 3.3.
6.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
9.Conform de lijn die deze rechtbank heeft uitgezet in haar uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.