ECLI:NL:RBMNE:2024:6112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/16/582322 / KG ZA 24-510
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot op schadevergoeding in kort geding wegens onrechtmatige publicatie als erkend koper van boerderijmelk

In deze zaak vordert de eiser, een B.V., in kort geding een voorschot op schadevergoeding van € 3.000.000,-. De eiser stelt dat de gedaagden, waaronder de Staat der Nederlanden en de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ), onrechtmatig handelen door de eiser niet te vermelden als erkend koper van boerderijmelk op de daarvoor bestemde lijsten. De eiser verlangt dat de gedaagden worden veroordeeld tot publicatie en dat zij een schriftelijke verklaring afgeven dat de eiser bevoegd is om te handelen in melk van categorie 120 koeien, oftewel zoogkoeien. De voorzieningenrechter heeft de eiser deels niet-ontvankelijk verklaard en de overige vorderingen afgewezen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 25 oktober 2024, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door de heer [A] en mevrouw [B], bijgestaan door hun advocaat. De gedaagden waren vertegenwoordigd door medewerkers van de betrokken ministeries en COKZ. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang heeft, maar dat de vorderingen over de erkenning als koper van boerderijmelk onder de bevoegdheid van de bestuursrechter vallen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet kan afdwingen dat zij op een niet-bestaande lijst van erkende kopers wordt vermeld, aangezien de Regeling superheffing 2008 niet meer van kracht is.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en heeft de vordering tot betaling van het voorschot op schadevergoeding afgewezen. Tevens is de eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 11.110,00. Het vonnis is uitgesproken op 5 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/582322 / KG ZA 24-510
Vonnis in kort geding van 5 november 2024
in de zaak van
[eisende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna: [eisende partij] ,
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig,
tegen
1.
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur),
gevestigd te DEN HAAG,
2.
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
gevestigd te DEN HAAG,
3.
STICHTING CONTROLE ORGAAN KWALITEITS ZAKEN (COKZ),
gevestigd te LEUSDEN,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de Staat en COKZ.
advocaat: mr. S.O. Visch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9 van [eisende partij]
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 11 van de Staat en COKZ
- de akte indiening aanvullende producties 10 tot en met 13 van [eisende partij]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2024 plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij de mondelinge behandeling waren namens [eisende partij] aanwezig de heer [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door de advocaat. Namens het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur was aanwezig de heer [C] . Namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was aanwezig mevrouw [D] . Namens COKZ was aanwezig mevrouw [E] . De Staat en COKZ werden bijgestaan door de advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens partijen de standpunten toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. Die aantekeningen zijn overgelegd en voorgedragen, waarbij de Staat en COKZ ook een extra productie in het geding hebben gebracht. Verder is namens partijen antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. Vervolgens is bepaald dat vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[eisende partij] vordert in kort geding een voorschot op schadevergoeding van € 3.000.000,-, omdat de Staat en COKZ onrechtmatig zouden handelen door [eisende partij] niet te vermelden en te publiceren als erkend koper van boerderijmelk op de daarvoor bestemde lijsten. [eisende partij] wil dat de Staat en COKZ worden veroordeeld tot publicatie, alsmede dat zij een schriftelijke verklaring afgeven dat [eisende partij] bevoegd is om te handelen in melk van categorie 120 koeien, oftewel zoogkoeien. De voorzieningenrechter verklaart [eisende partij] deels niet-ontvankelijk en wijst de overige vorderingen af.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Daarom moet eerst worden beoordeeld of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval. [eisende partij] heeft voldoende aangetoond dat zij handelt in melk. De hinder die [eisende partij] stelt te ondervinden bij het handelen, doordat zij niet is gepubliceerd als erkend koper van boerderijmelk, maakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van haar vorderingen.
[eisende partij] is deels niet-ontvankelijk in haar vorderingen
3.2.
[eisende partij] is echter niet-ontvankelijk in haar vorderingen over haar positie als erkend koper van boerderijmelk c.q. levensmiddelenbedrijf en het handelen in melk van zoogkoeien. Deze vorderingen behoren namelijk tot het domein van de bestuursrechter, die zich hierover al meermaals heeft uitgesproken. Op dit moment is ook nog een procedure aanhangig over de registratie van [eisende partij] als levensmiddelenbedrijf. Een aanvraag tot erkenning of registratie resulteert in een besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ‘Awb-besluit’), waartegen bij de bestuursrechter kan worden geprocedeerd. Omdat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke weg open stond en staat als het gaat om de positie van [eisende partij] als handelaar in boerderijmelk, is er geen ruimte voor de civiele voorzieningenrechter om zich ook hierover uit te laten. Dat [eisende partij] bij de bestuursrechter geen gelijk krijgt, betekent niet dat dan – als een soort verkapt hoger beroep – de route bij de civiele rechter kan worden bewandeld.
3.3.
Voor zover de vorderingen van [eisende partij] slechts zien op feitelijke (uitvoerings)handelingen waarvoor de civiele voorzieningenrechter voorzieningen kan treffen, dan geldt dat vast moet staan dat (1) [eisende partij] inderdaad de erkenning c.q. registratie en bevoegdheid heeft die (2) moet of kan worden geregistreerd op een openbare lijst en (3) dat de Staat en/of COKZ dat weigeren. Dat heeft [eisende partij] niet aangetoond. [eisende partij] beroept zich op een e-mail van COKZ van 11 augustus 2023 aan een derde, waarin COKZ bevestigt dat [eisende partij] bij het COKZ is geregistreerd als levensmiddelenbedrijf. Ter zitting heeft het COKZ verklaard dat ten tijde van het schrijven van die e-mail [eisende partij] inderdaad was geregistreerd als levensmiddelenbedrijf. Dit was een ambtshalve registratie als gevolg van de verzoeken van [eisende partij] om als erkend koper van boerderijmelk te worden vermeld op de openbare lijsten. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is een dergelijke erkenning als koper niet meer mogelijk, zoals toegelicht door COKZ in de brief van 20 mei 2022 aan de heer [A] . Een registratie als levensmiddelenbedrijf is wel mogelijk. De ambtshalve registratie door het COKZ is echter – na bezwaar door [eisende partij] – weer herroepen, omdat een zuivelbedrijf zich moet aanmelden ter registratie. Over de registratie van [eisende partij] als levensmiddelenbedrijf loopt op dit moment een procedure bij de bestuursrechter, zoals blijkt uit de ter zitting ingediende aanvullende productie van de Staat en COKZ.
3.4.
Uit de brief van 20 mei 2022 van COKZ aan [eisende partij] volgt ook welke plichten er zijn als het gaat om de registratie en erkenning van zuivelbedrijven. Onderscheid moet worden gemaakt tussen
 de registratie als ontvanger van boerderijmelk ex artikel 2.37 Regeling dierlijke producten,
 de registratie als levensmiddelenbedrijf ex artikel 6 van de Verordening (EG) nr. 852/2004 jo. artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 853/2004, en
 de erkenning als levensmiddelenbedrijf ex artikel 6 van de Verordening (EG) nr. 852/2004 jo. artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 853/2004.
Deze registraties en erkenning hebben als doel de controle door COKZ op de kwaliteit van de melk en de levensmiddelenhygiëne. De registratie en/of erkenning leveren geen rechten op voor [eisende partij] .
3.5.
De bestuursrechter heeft al geoordeeld dat voor zover COKZ weigert om [eisende partij] te registeren en/of te erkennen als ontvanger van boerderijmelk, dit terecht is (zie CBb 4 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:516). De activiteiten van [eisende partij] voldoen volgens de bestuursrechter niet aan de omschrijving zoals vereist voor de registratie als ontvanger van boerderijmelk en de erkenning als levensmiddelenbedrijf. [eisende partij] dient wel te worden geregistreerd als levensmiddelenbedrijf, maar daarvoor dient [eisende partij] zich aan te melden. Kennelijk wil [eisende partij] zich niet aanmelden, omdat dit niet het soort registratie is waar zij haar zinnen op heeft gezet (zie ook CBb 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:16). Overigens geldt dat zodra [eisende partij] wel voldoet aan de omschrijving als ontvanger van boerderijmelk [1] , zij een aanvraag tot registratie kan doen, waarop dan een besluit volgt. In deze procedure is niet komen vast te staan dat [eisende partij] aan die omschrijving voldoet, want zij stelt wel dat zij meer dan 500.000 kg of meer boerderijmelk bedrijfsmatig ontvangt, maar zij toont dit niet aan. [eisende partij] heeft ook niet aangetoond dat COKZ weigert een dergelijk besluit te nemen. Voor zover het COKZ al zou weigeren, geldt dat er voor bezwaren tegen zo’n weigering een voldoende waarborgen omkleedde rechtsgang is.
3.6.
Voor zover [eisende partij] zich beroept op de erkenning die zij had als koper op grond van de Regeling superheffing 2008, geldt dat deze regeling niet meer van kracht is. Zoals ook al door de bestuursrechter is overwogen, is met het einde van de melkquoteringsregeling in 2015, ook een einde gekomen aan het systeem van koperserkenningen (zie CBb 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:16 en CBb 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:32). De bepalingen uit de Regeling superheffing 2008 dienden ter uitvoering van de melkquotering, die vanaf dat moment niet meer bestond. Het is sindsdien (ook) voor [eisende partij] mogelijk om zonder quotum vrij in melk te handelen. Met het einde van die regeling is er geen openbare lijst van erkende kopers op grond van de Regeling superheffing 2008 meer. Een vermelding en publicatie op een dergelijke niet bestaande lijst kan [eisende partij] in dit kort geding dus niet afdwingen. Dat de Regeling superheffing 2008 pas per 1 juli 2024 definitief is ingetrokken, doet hier niet aan af. Dat was nog slechts een formaliteit.
3.7.
[eisende partij] heeft verder niet gesteld en het is ook niet gebleken, dat er bij het eindigen van de Regeling Superheffing 2008 sprake is van overgangsrecht op grond waarvan zij rechten kan ontlenen aan de oude koperserkenning. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] gesteld dat de erkenning als koper op grond van de Regeling superheffing 2008 van rechtswege is overgezet c.q. omgezet. Waar [eisende partij] dat op baseert, is door hem niet gemeld, ook niet nadat hem dit expliciet is gevraagd. Volgens de Staat en COKZ is er geen juridische onderbouwing te geven voor zo’n omzetting. De erkenning die [eisende partij] had als koper op grond van de Regeling superheffing 2008 geeft haar geen rechten onder het nu geldende fosfaatrechtenstelsel. [eisende partij] kan dan ook niet – nu via de civiele weg – ervoor zorgen dat COKZ gedwongen wordt om [eisende partij] te vermelden en te publiceren als koper van boerderijmelk op grond van de inmiddels vervallen Regeling superheffing 2008, althans daarover een Awb-besluit te nemen. Dit is met zo veel woorden geoordeeld door de bestuursrechter (zie CBb 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:32) en het is verder ook onderwerp van debat in de lopende procedure bij de bestuursrechter.
Voorschot op schadevergoeding wordt afgewezen
3.8.
Met betrekking tot een veroordeling tot betaling van een geldsom in kort geding, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter moet niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen. Gelet op deze hoge drempel en hetgeen hiervoor is overwogen over de registratie/erkenning van [eisende partij] , is niet gebleken dat een schadevergoeding aan de orde is. Het is niet aannemelijk gemaakt dat de Staat en COKZ onrechtmatig hebben gehandeld richting [eisende partij] . Daarom wordt de vordering tot betaling van een bedrag van € 3.000.000,-, bij wijze van voorschot verzocht, afgewezen.
[eisende partij] moet de proceskosten betalen
3.9.
[eisende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Staat en COKZ worden begroot op:
- griffierecht
9.825,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.110,00
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eisende partij] niet-ontvankelijk in haar vordering tot het doen vermelden van [eisende partij] als erkend koper c.q. levensmiddelenbedrijf voor boerderijmelk van onder meer, doch niet uitsluitend, diercategorie 120 “zoogkoeien”, op de daarvoor bestemde openbare lijsten, en haar vordering tot het afleggen van een schriftelijke verklaring ten behoeve van [eisende partij] , waaruit volgt dat [eisende partij] bevoegd is om boerderijmelk van onder meer, doch niet uitsluitend, diercategorie 120 “zoogkoeien” te verhandelen,
4.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.3.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 11.110,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.3 en 4.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
SB5790

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1.1 (begripsbepalingen) van het Besluit dierlijke producten dient in dit verband onder de “ontvanger van boerderijmelk” te worden verstaan: de natuurlijke of rechtspersoon die op jaarbasis 500.000 kg of meer boerderijmelk bedrijfsmatig ontvangt van één of meer in Nederland gevestigde melkveehouders en ter zake betalingen aan de desbetreffende melkveehouders verricht, met uitzondering van boerderijzuivelbereiders.