ECLI:NL:RBMNE:2024:6152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/16/566930 / HA ZA 23-752
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij niet-nakoming van betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende een aanneemovereenkomst voor de verbouwing van een restaurant. [eiser] heeft de overeenkomst ontbonden omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. [eiser] vorderde betaling van de aanneemsom, verminderd met het bedrag dat al door [gedaagde] was betaald. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in verzuim verkeerde, omdat hij niet tijdig had betaald. De rechtbank wees de vordering van [eiser] grotendeels toe en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van € 74.310, inclusief BTW.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst terecht is ontbonden door [eiser], omdat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De rechtbank heeft ook de reconventionele vordering van [gedaagde] afgewezen, omdat hij zelf in schuldeisersverzuim verkeerde. De rechtbank heeft de proceskosten toegewezen aan [eiser], die grotendeels in het gelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de gevolgen van niet-nakoming van betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566930 / HA ZA 23-752
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D. Rezaie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 13,
- de conclusie van antwoord in conventie met eis in reconventie en de incidentele vordering met producties 1 t/m 7,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende conclusie van antwoord in het incident,
- vonnis in incident van 22 mei 2024,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een aanneemovereenkomst gesloten voor de verbouwing van een restaurant. [gedaagde] heeft zich niet gehouden aan de betaalafspraken en daarom heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden. [eiser] vordert betaling van de volledige aanneemsom, verminderd met het bedrag dat door [gedaagde] is betaald. [gedaagde] is het daar niet mee eens omdat hij vindt dat [eiser] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en [eiser] minder werkzaamheden heeft gedaan dan eerst afgesproken was. [gedaagde] vordert in reconventie schadevergoeding. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] grotendeels toe. De reconventionele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser] is in januari 2023 benaderd door [gedaagde] in verband met de verbouwing van een restaurant. [eiser] heeft op 2 februari 2023 een offerte opgesteld waarin alleen in grote lijnen staat welke werkzaamheden zullen worden verricht. Op de offerte staat ook alleen een totaalbedrag van € 95.000, = (exclusief BTW). Over de betaling is opgenomen dat 40% van de aanneemsom betaald moet worden bij akkoord op de offerte en dat het restant van de aanneemsom betaald moet worden in wekelijkse termijnen van 20%. [gedaagde] heeft deze offerte geaccepteerd.
3.2.
[gedaagde] heeft zich vervolgens niet gehouden aan de betaalafspraken. Desondanks is [eiser] begonnen met de werkzaamheden. [eiser] en [gedaagde] hebben op 13 maart 2023 een bespreking gehad. Zij hebben daarbij gesproken over (de omvang van) de werkzaamheden. [gedaagde] heeft aantekeningen gemaakt van wat er toen besproken is.
3.3.
In mei 2023 is discussie ontstaan over uitsplitsing van de kostenposten, de hoogte van de kosten en het overeengekomen meer- en/of minderwerk. [eiser] heeft vervolgens zijn werkzaamheden opgeschort vanwege het uitblijven van betalingen. [gedaagde] heeft in een brief van 10 augustus 2023 de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen omdat [eiser] zijn werkzaamheden had gestaakt en de verrichte werkzaamheden ondeugdelijk zouden zijn. [eiser] heeft op 16 augustus 2023 de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen.
3.4.
[eiser] vordert in deze zaak de schade die hij lijdt als gevolg van de ontbinding. Deze schade staat volgens [eiser] gelijk aan de aanneemsom, vermeerderd met het overeengekomen meerwerk van in totaal € 18.000, = (exclusief BTW) en verminderd met het bedrag van € 60.000, = dat [gedaagde] al heeft betaald. Dit komt neer op een totaal van € 76.730, =.
3.5.
[gedaagde] voert verweer tegen deze vordering en stelt een vordering in reconventie in. [gedaagde] vindt dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst omdat het restaurant een bouwval is. [gedaagde] heeft de ontbinding ingeroepen en heeft derden moeten inschakelen om de werkzaamheden te herstellen en af te maken. Ook kon het restaurant nog niet open door de vertraging en heeft hij wel huur moeten betalen. [gedaagde] vindt ook dat er geen sprake is van meerwerk, maar juist van minderwerk. [gedaagde] vordert € 94.484,11 aan schadevergoeding van [eiser] .

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] de overeenkomst terecht heeft ontbonden. [gedaagde] moet € 74.310, = (inclusief BTW) aan [eiser] betalen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
De overeenkomst is terecht ontbonden door [eiser]
4.2.
Het draait bij de beoordeling van de vordering van [eiser] – in de kern genomen – om de vraag of het beroep van [eiser] op ontbinding van de overeenkomst slaagt. Voor ontbinding van de overeenkomst is nodig dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis uit de overeenkomst en dat [gedaagde] in verzuim was. [1] Dit is het geval.
4.3.
[gedaagde] is namelijk tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling. Op grond van de overeenkomst moest [gedaagde] 40% van het afgesproken bedrag betalen bij akkoord op de offerte en daarna 20% van het resterende bedrag per week en het staat vast dat [gedaagde] niet aan deze verplichting heeft voldaan.
4.4.
[gedaagde] heeft dus niet binnen de afgesproken (fatale) termijn betaald en verkeerde daarom in verzuim zonder dat een ingebrekestelling nodig was. [2] De stelling van [gedaagde] dat het werk nog niet volledig was opgeleverd en hij daarom niet in verzuim was, gaat niet op. Er bestond voor [eiser] namelijk nog geen opeisbare verplichting tot oplevering dus hij kon ook niet in (schuldeisers)verzuim komen ten aanzien van die verplichting.
Gevolgen van de ontbinding
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst dus terecht ontbonden. [eiser] is hierdoor bevrijd van zijn verplichting nog werkzaamheden te verrichten en [gedaagde] is hierdoor bevrijd van zijn verplichting tot betaling. Door de ontbinding ontstaan ook ongedaanmakingsverbintenissen voor de reeds ontvangen prestaties. De aard van de door [eiser] verrichte prestatie (uitgevoerde werkzaamheden) sluit echter ongedaanmaking uit, waardoor voor die prestatie een waardevergoeding in de plaats komt. [3] Daarnaast is [gedaagde] verplicht de schade te vergoeden van [eiser] die hij lijdt doordat geen nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. [4]
4.6.
Om vast te stellen wat de waarde is van de door [eiser] verrichte prestatie die [gedaagde] moet vergoeden en wat de schade is die [gedaagde] moet vergoeden, zal de rechtbank eerst moeten vaststellen welke prestatie partijen zijn overeengekomen.
Wat zijn partijen overeengekomen?
4.7.
De rechtbank merkt op dat partijen hun afspraken voor de verbouwing alleen hebben vastgelegd in een offerte met een tiental hoofdonderwerpen voor een totaalbedrag, ofwel een zeer gebrekkige overeenkomst van aanneming. Van twee professionele partijen had mogen worden verwacht dat zij bij een verbouwing van deze omvang hun afspraken vastleggen in een duidelijke overeenkomst waarbij in detail een uitsplitsing is gemaakt per post. Daardoor kunnen dit soort conflicten grotendeels voorkomen worden en is er minder snel sprake van onduidelijkheid over de werkzaamheden en/of meer- en minderwerk.
4.8.
Voor de beoordeling van wat partijen zijn overeengekomen, wordt als uitgangspunt de oorspronkelijke offerte met de vermelde werkzaamheden voor € 95.000, = (exclusief BTW) genomen. De rechtbank zal hierna ingaan op het door [eiser] gestelde meerwerk en het door [gedaagde] gestelde minderwerk.
Meerwerk
4.9.
Voor een vordering voor meerwerk is vereist dat [eiser] en [gedaagde] het meerdere aan werkzaamheden zijn overeengekomen en dat [eiser] [gedaagde] heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging (of [gedaagde] de noodzaak van de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen). [5]
4.10.
[eiser] stelt dat er sprake is van meerwerk, waardoor bovenop de overeengekomen € 95.000, = (exclusief BTW) een bedrag van € 18.000, = (exclusief BTW) verschuldigd is. [eiser] stelt dat in totaal opdracht is gegeven voor € 113.000, = (exclusief BTW). Dit meerwerk bestaat volgens [eiser] uit verschillende onderdelen die de rechtbank hierna zal beoordelen: (i) het rechtmaken van de vloer en het leggen van laminaat, (ii) het plaatsen van een 3D tekening op een muur en (iii) het schilderen van drie kamers.
(i)
Het rechtmaken van de vloer en het leggen van laminaat
4.11.
Het is niet in geschil dat [eiser] en [gedaagde] deze werkzaamheden zijn overeengekomen. [eiser] heeft gesteld dat hij [gedaagde] heeft gewezen op de kosten van € 12.000, = (exclusief btw). [gedaagde] heeft dit betwist, maar uit de whatsapp correspondentie over het restaurant blijkt dat [eiser] voor deze extra kosten heeft gewaarschuwd. [gedaagde] heeft bovendien op de zitting erkend dat hij wist dat deze werkzaamheden extra kosten zouden meebrengen. Dat [gedaagde] geen inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten, is niet relevant. [6] [eiser] heeft dus voor dit meerwerk een vordering van € 12.000, = (exclusief BTW).
(ii)
Het maken van een 3D tekening op een muur
4.12.
[eiser] heeft gesteld dat er meerwerk is overeengekomen voor het maken van een 3D tekening op een muur. [gedaagde] betwist dit. [gedaagde] heeft tijdens de zitting gezegd dat de 3D tekening al in de oorspronkelijke offerte was opgenomen en dus geen meerwerk is, maar dit staat niet in die offerte vermeld.
4.13.
De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). [7]
4.14.
[eiser] heeft aangevoerd dat de 3D tekening begin mei 2023 is besproken en daarop een aangepaste offerte is gestuurd waarin de 3D tekening is vermeld. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij deze aangepaste offerte heeft ontvangen. Bovendien blijkt uit de door [gedaagde] ingebrachte foto’s dat een 3D tekening is gemaakt op een muur in het restaurant. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hierover bij [eiser] heeft geklaagd nadat de 3D tekening op de muur is geplaatst. Daarnaast vermeldt [gedaagde] in een brief van 17 mei 2023 zelf ook ‘3D Paint’. Gelet op voorgaande stelt de rechtbank vast dat partijen de 3D tekening als meerwerk zijn overeengekomen.
4.15.
Voor zover [eiser] niet zou hebben gewezen op de meerkosten van de 3D tekening had [gedaagde] zelf moeten begrijpen en heeft hij begrepen dat de 3D tekening tot hogere kosten zou leiden. Hij heeft namelijk zelf in zijn brief van 17 mei 2023 hiervoor een bedrag van € 4.000, = vermeld. Aangezien [eiser] geen bedrag heeft gespecificeerd voor het 3D meerwerk (maar slechts een totaalbedrag van € 6.000, = heeft gesteld voor 3D tekening én schilderen van drie extra kamers), gaat de rechtbank uit van het door [gedaagde] erkende bedrag van € 4.000, = voor de 3D tekening. [eiser] heeft voor dit meerwerk dus een vordering van € 4.000, =.
(iii)
Het schilderen van drie kamers
4.16.
[eiser] heeft gesteld dat er meerwerk is overeengekomen voor het schilderen van drie (eet)kamers. Het kan echter in het midden blijven of dit meerwerk is overeengekomen, want het is niet gebleken dat [eiser] [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor de extra kosten die het schilderen van de kamers met zich mee zou brengen. [eiser] heeft daarom niet voldaan aan zijn waarschuwingsplicht. Bovendien heeft [eiser] ook niet gesteld dat [gedaagde] de noodzaak van de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. [eiser] heeft dan ook geen vordering voor dit meerwerk
Minderwerk
4.17.
Minderwerk is niet in de wet geregeld. Het is feitelijk een gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst van aanneming door de opdrachtgever (of een nadere overeenkomst om minder werk te verrichten dan oorspronkelijk was overeengekomen). Voor minderwerk zal vast moeten komen te staan dat in eerste instantie is overeengekomen dat een bepaald werk zou worden verricht waarvoor de opdrachtgever zou betalen. De stelplicht (en bewijslast) hiervan ligt bij de opdrachtgever.
4.18.
[gedaagde] stelt dat er sprake is van minderwerk. Per onderdeel zal worden beoordeeld of minderwerk is overeengekomen tussen partijen. De onderdelen van het minderwerk zijn: (i) het verlaagde plafond is niet uitgevoerd, (ii) Isodeco is in één kamer niet op de muren geplaatst, (iii) railing/verlichting bij het verlaagd plafond is niet geplaatst en (iv) gipsplaten/isolatie is niet uitgevoerd/gebruikt.
(i)
Het verlaagde plafond
4.19.
De rechtbank oordeelt dat niet is overeengekomen dat een verlaagd plafond in de volledige ruimte zou worden gemaakt. De rechtbank zal dit hieronder toelichten.
4.20.
In de oorspronkelijke offerte staat vermeld een ‘new false ceiling’. [eiser] en [gedaagde] geven een andere uitleg aan dit begrip. [gedaagde] stelt dat is afgesproken dat in de volledige ruimte een verlaagd plafond zou worden aangebracht. [eiser] betwist dit en stelt dat het plafond is gerenoveerd en dat dat de afspraak was.
4.21.
Omdat partijen discussie hebben over de inhoud van de overeenkomst, moet deze door uitleg worden bepaald volgens de zogenoemde Haviltex-maatstaf (zie ook onder 4.13): bij de uitleg van de afspraken tussen [eiser] en [gedaagde] gaat het niet alleen om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, maar het komt ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen ze daarover over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.22.
In de offerte staat alleen de tekst ‘new false ceiling’, ‘false ceiling spotlights and if rail is requierd’ en ‘False ceiling stuc and paint’. Uit de tekst valt dus niet direct op te maken of dit betrekking heeft op een nieuw verlaagd plafond voor de hele ruimte.
4.23.
[gedaagde] heeft ter zitting echter gezegd dat hij op 13 maart 2023 met [eiser] meer in detail heeft besproken welke werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. [eiser] heeft dit ter zitting bevestigd. Op de aantekeningen die [gedaagde] heeft gemaakt (productie 4 dagvaarding) staat onder het kopje ‘Ceiling’ vermeld: “2.1 wiring, 2.2 Plaster, 2.3 Painting, 2.4 Spot Lights, 2.5 Hanging lights on main hall.” Bovendien staat op deze aantekeningen dezelfde prijs vermeld van € 95.000, = (exclusief BTW) die partijen oorspronkelijk zijn overeengekomen. Uit deze verklaring van [gedaagde] volgt dat hij aan het begrip ‘new false ceiling’ niet de betekenis mocht toekennen dat er een nieuw verlaagd plafond in de volledige ruimte zou worden geplaatst. Daarbij is ook van belang [gedaagde] een professionele partij is die ter zitting heeft verklaard ervaring te hebben met het laten verbouwen van restaurants.
(ii)
Isodeco walls
4.24.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat is afgesproken dat er ‘Isodeco walls’ zouden worden geplaatst in de middelste (eet)kamer. [eiser] heeft dit betwist. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de omvang van het minderwerk niet heeft onderbouwd en zal dit hierna toelichten.
4.25.
Ook de gemaakte afspraken over ‘Isodeco walls’ moet door uitleg worden bepaald volgens de zogenoemde Haviltex-maatstaf. In de oorspronkelijke offerte staat dat er “Isedeco 3d wandpanelen” op “left and right walls” worden geplaatst. Uit deze tekst valt niet op te maken op welke muren dit betrekking heeft. Uit de aantekeningen van de bespreking van 13 maart 2023 (productie 4 dagvaarding) volgt dat over de ‘Middle room’ is besproken “both side wall with IsoDec”. Op grond van deze aantekening mocht [gedaagde] redelijkerwijs verwachten dat in de middelste (eet)kamer op de zijmuren Isodeco zou worden geplaatst.
4.26.
[eiser] had dus op basis van de oorspronkelijke offerte Isodeco op de zijmuren van de middelste (eet)kamer moeten plaatsen. Het is niet in geschil dat [eiser] dit niet heeft gedaan, want [eiser] heeft ter zitting gezegd dat de muren in deze kamer zijn geschilderd.
4.27.
[gedaagde] heeft echter niet onderbouwd wat de omvang van dit minderwerk is of wat de besparingen zijn geweest die [eiser] hierdoor heeft gehad. Het minderwerk kan om die reden niet worden toegewezen.
(iii)
Railing/verlichting bij het verlaagd plafond
4.28.
[gedaagde] stelt dat er geen railing op het plafond is geplaatst en geen verlichting in het verlaagde plafond is geplaatst, terwijl dat wel afgesproken was. [eiser] betwist dat sprake is van minderwerk.
4.29.
In de offerte staat ‘Falce ceiling spotlights and if rail is required’. De railing zou dus alleen worden geplaatst als dit nodig was en kan daarom niet als minderwerk worden beschouwd. Uit de foto’s die zijn overgelegd door [gedaagde] volgt daarnaast dat er wel spotjes zijn geplaatst in het plafond. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat het plaatsen van ‘spotlights’ niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor de spotjes geen minderwerk is overeengekomen.
(iv)
Gipsplaten/isolatie
4.30.
[gedaagde] stelt dat in de offerte staat dat [eiser] gipsplaten en isolatiemateriaal zou leveren en gebruiken voor de werkzaamheden en dat dit niet is gebeurd. [eiser] betwist dat sprake is van minderwerk. In de offerte staat dat [eiser] bepaalde ‘Materials’ zelf zou verschaffen voor de te verrichten werkzaamheden. [gedaagde] heeft niet onderbouwd gesteld hoeveel materiaal [eiser] zou moeten verschaffen en/of hoeveel materiaal er niet is gebruikt door [eiser] . Dit minderwerk kan daarom niet worden toegewezen.
Conclusie meer- en minderwerk:
4.31.
Gelet op voorgaande zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen:
Oorspronkelijke offerte € 95.000, =
Meerwerk vloer/laminaat € 12.000, =
Meerwerk 3D tekening € 4.000, =
Totaal € 111.000, = (exclusief BTW)
Conclusie in conventie: [gedaagde] moet € 74.310, = (inclusief BTW) betalen
4.32.
[eiser] en [gedaagde] zijn voor een bedrag van € 111.000, = (exclusief BTW) aan werkzaamheden overeengekomen. [eiser] heeft gesteld dat hiervan ten tijde van de ontbinding 90% was uitgevoerd. [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft dan ook de verbintenis tot vergoeding van de waarde van de geleverde prestatie voor 90% van € 111.000, = (exclusief BTW). Dit komt neer op € 99.900, = (exclusief BTW).
4.33.
[gedaagde] is daarnaast verplicht de schade te vergoeden die [eiser] lijdt doordat geen nakoming maar ontbinding heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft aangevoerd dat hij voor de laatste 10% van de werkzaamheden alle materialen al had gekocht en dus (vrijwel) geen besparingen heeft gehad als gevolg van de ontbinding. [gedaagde] heeft ook niet onderbouwd dat dit wel het geval is. [eiser] heeft dan ook recht op vergoeding van 10% van € 111.000, = (exclusief BTW). Dit komt neer op € 11.100, = (exclusief BTW).
4.34.
[eiser] heeft dus in totaal recht, € 134.310, = inclusief BTW. De verrichte prestatie van [gedaagde] , betaling van € 60.000, =, strekt hierop in mindering. [gedaagde] moet dus € 74.310, = (inclusief BTW) betalen.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen
4.35.
De gevorderde wettelijke handelsrente door [eiser] wordt afgewezen omdat artikel 6:119a BW uitsluitend betrekking heeft op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten en een verplichting tot vergoeding van schade kan daartoe niet worden gerekend. [8] De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 31 augustus 2023, want dat is de datum waarop [gedaagde] in verzuim verkeerde na de ingebrekestelling van [eiser] .
in reconventie
Geen ontbinding: schuldeisersverzuim [gedaagde]
4.36.
De vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding op grond van ontbinding van de overeenkomst wordt afgewezen.
4.37.
Een ontbinding kan niet worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de schuldeiser zelf in verzuim is, en [gedaagde] was in schuldeisersverzuim. [9]
4.38.
Een schuldeiser komt namelijk in schuldeisersverzuim als hij ten gevolge van hem toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan een verplichting tegenover de schuldenaar en de schuldenaar daarom bevoegdelijk de nakoming van zijn verplichting opschort. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling (zie hiervoor onder 4.3) en [eiser] heeft zijn werkzaamheden rechtsgeldig opgeschort.
Proceskosten
De proceskosten in conventie
4.39.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.899,00
4.40.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten in reconventie
4.41.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
Totaal
1.214,00
4.42.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 74.310, = (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 31 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.899,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.214,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis voor onderdelen 5.1, 5.2 en 5.5 t/m 5.7 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 BW.
2.Artikel 6:83 sub a BW.
3.Artikel 6:272 BW.
4.Artikel 6:277 BW.
5.Artikel 7:755 BW.
6.HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989.
7.HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352; NJ 2002/60.
8.Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40.
9.Artikel 6:266 BW.