Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres stelt dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend op 12 mei 2023. Het bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van 14 april 2023 van verweerder. Eiseres heeft verweerder op 10 juli 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde brief van verweerder van 28 juli 2023 blijkt dat verweerder de ingebrekestelling heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat hij niet in gebreke is. Verweerder heeft op 14 april 2023 een besluit genomen naar aanleiding van een dwangsomverzoek. In dit besluit van 14 april 2023 is een bezwaarclausule opgenomen met een termijn van zes weken. Eiseres heeft op 12 mei 2023 tijdig bezwaar ingediend tegen dit besluit. De einddatum van de bezwaartermijn is 26 mei 2023. Verweerder dient vanaf de einddatum van het bezwaartermijn binnen uiterlijk zes weken een beslissing te nemen op het bezwaar. Dit staat in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft de beslistermijn niet verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 7 juli 2023 een beslissing op bezwaar had moeten nemen. Eiseres heeft verweerder op 10 juli 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank stelt dat verweerder dus wel in gebreke is.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10
.Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023. Toegekend wordt € 218,75.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres betalen.
12. De gevraagde wettelijke rente over de proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt toegewezen vanaf vier weken na de dagtekening van deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet verder aanleiding voor vergoeding van de wettelijke rente over de verschuldigde dwangsom van € 1.442,-, zoals is verzocht. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb diende verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (in dit geval 4 september 2023) bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop diende de verweerder uiterlijk op 18 september 2023 de dwangsom vast te stellen. Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat betaling van de dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking geschiedt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. Ingevolge artikel 4:97 van de Awb is de schuldenaar in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Ingevolge artikel 4:100 van de Awb is het bestuursorgaan, indien deze de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. De laatste dag waarop de dwangsom had moeten worden betaald is zes weken na 18 september 2023, dus op 30 oktober 2023, zodat verweerder met ingang van 30 oktober 2023 in verzuim is en wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van algehele voldoening.