ECLI:NL:RBMNE:2024:6251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 22/5991
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken machtiging

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Het beroep van eiser was gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, die het bezwaar op 17 november 2022 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij het beroepschrift geen machtiging was gevoegd, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft mr. Bartels herhaaldelijk verzocht om een toereikende machtiging in te dienen, maar ook deze verzoeken zijn onbeantwoord gebleven. Uiteindelijk heeft mr. Bartels op 5 augustus 2024 een machtiging ingediend, maar deze was niet ondertekend door eiser en was bovendien te laat ingediend. Tijdens de zitting op 2 september 2024 heeft mr. Bartels geprobeerd aan te tonen dat hij bevoegd was om namens eiser op te treden, maar de rechtbank was van oordeel dat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden voor deze bevoegdheid. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser immateriële schade had geleden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

mr. D.A.N. Bartels veronderstellenderwijs handelend namens, [eiser] ,

te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser van 30 december 2022 tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 17 november 2022, verzonden op 21 november 2022. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 2 september 2024.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Het beroep is veronderstellenderwijs door mr. Bartels ingesteld namens
[eiser] . Bij het beroepschrift is geen machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als dit niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft [1] . Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Het beroepschrift is ingediend door mr. Bartels. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van [eiser] . De heer mr. Bartels heeft bij het beroepschrift geen machtiging aangeleverd. De rechtbank heeft mr. Bartels bij brieven van 3 januari 2023 en 21 februari 2023 verzocht om binnen vier weken alsnog een machtiging in te dienen. Hierop is niet gereageerd.
3. De rechtbank heeft mr. Bartels bij aangetekende brief van 19 februari 2024 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een toereikende machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiser] beroep in te stellen en in beroep op te treden. In deze brief staat dat als mr. Bartels niet (tijdig) aan dit verzoek voldoet of uitstel vraagt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Reactie hierop is uitgebleven.
4. Bij brief van 5 augustus 2024 heeft de heer mr. Bartels alsnog een machtiging ingediend. De ingediende machtiging is niet ondertekend door [eiser] . Daarnaast merkt de rechtbank op dat de machtiging ruimschoots buiten het termijn is ingediend.
5. Tijdens de behandeling van het beroep op zitting heeft mr. Bartels aangegeven dat de
e-mails van 2 maart 2022 en 2 mei 2022 in het dossier aantonen dat hij bevoegd is om beroep in te dienen voor [eiser] . Ook geeft mr. Bartels aan dat hij onvoldoende tijd heeft gekregen om het verzuim te herstellen.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken in deze zaak niet kan worden opgemaakt dat mr. Bartels bevoegd is om beroep in te dienen tegen de uitspraak van
17 november 2022 van verweerder. In de zaak is geen machtiging overgelegd van
[eiser] . Een (e-mail)bericht van [eiser] met de mededeling dat hij/zij de vastgestelde waarde hoger vastgesteld wil hebben volstaat niet als machtiging.
De rechtbank heeft op 2 september 2024 nog een andere brief ontvangen van mr. Bartels, gedateerd op 23 augustus 2024. Uit deze aangeleverde stukken blijkt niet dat mr. Bartels bevoegd is om beroep in te dienen voor [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat mr. Bartels genoeg tijd heeft gehad om binnen het gestelde termijn het verzuim te herstellen. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd en dat een geldige reden daarvoor ontbreekt. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [2] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De overschrijding van de redelijke termijn
8. Mr. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat
[eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [3] .
9. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van A.F. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:24 van de Awb.