ECLI:NL:RBMNE:2024:6257

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3038, UTR 23/3039, UTR 23/3041, UTR 23/3042, UTR 23/23/3043, UTR 23/3044, UTR 23/3045 en UTR 23/3046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan toereikende machtiging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep dat door eiser is ingediend. Eiser, vertegenwoordigd door [handelend namens], heeft op 30 mei 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die op 19 mei 2023 was verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij het beroepschrift geen toereikende machtiging was gevoegd, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft [handelend namens] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om een geldige machtiging in te dienen, maar de overgelegde machtiging was niet aan de wettelijke vereisten voldaan, omdat deze ouder was dan één jaar. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat [handelend namens] bevoegd was om namens eiser beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 2 september 2024 heeft [handelend namens] aangegeven dat de machtiging voor meerdere jaren zou gelden, maar de rechtbank heeft dit niet kunnen aanvaarden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen toereikende machtiging was overgelegd en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding wegens onredelijke vertraging in de procedure, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser immateriële schade had geleden. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3038, UTR 23/3039, UTR 23/3041, UTR 23/3042, UTR 23/23/3043, UTR 23/3044, UTR 23/3045 en UTR 23/3046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

[handelend namens] veronderstellenderwijs handelend namens, [eiser] ,

te [plaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 30 mei 2023, ontvangen op 1 juni 2023, tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 19 mei 2023, verzonden op 23 mei 2023. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 2 september 2024.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Het beroep is veronderstellenderwijs door [handelend namens] ingesteld namens [eiser] . Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als dit niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft [1] . Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Het beroepschrift is ingediend door [handelend namens] . Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van [eiser] . De heer [handelend namens] heeft bij het beroepschrift geen machtiging aangeleverd. De rechtbank heeft [handelend namens] bij brief van 18 juli 2023 verzocht om binnen vier weken alsnog een machtiging in te dienen. Bij brief van 3 augustus 2023, ontvangen op 4 augustus 2023, heeft [handelend namens] een machtiging overgelegd. De machtiging is ondertekend door [eiser] met de datum februari/maart/april 2021. Een machtiging mag niet ouder dan één jaar zijn. De machtiging voldoet niet aan de wettelijke vereisten.
3. De rechtbank heeft [handelend namens] bij aangetekende brief van 22 augustus 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een toereikende machtiging – van niet ouder dan één jaar – in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiser] beroep in te stellen en in beroep op te treden. In deze brief staat dat als [handelend namens] niet (tijdig) aan dit verzoek voldoet of uitstel vraagt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Reactie hierop is uitgebleven.
4. De rechtbank kan aldus aan de hand van de overgelegde machtiging niet vaststellen dat
[handelend namens] bevoegd is om namens [eiser] beroep in te stellen. Er is dan ook in beroep geen toereikende machtiging overgelegd.
5. Tijdens de behandeling van het beroep op zitting heeft [handelend namens] aangegeven dat hij een machtiging heeft overgelegd van [eiser] met datum februari/maart/april 2021 en dat deze machtiging voor meerdere jaren geldt.
6. De rechtbank is van oordeel dat [handelend namens] niet heeft voldaan aan het opgevraagde verzuim. Bij aangetekende brief van 22 augustus 2023 is een machtiging opgevraagd van niet ouder dan één jaar. De aangeleverde machtiging voldoet niet aan de wettelijke vereisten. De heer [handelend namens] heeft genoeg tijd gekregen van de rechtbank om dit verzuim te herstellen. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd en dat een geldige reden daarvoor ontbreekt. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [2] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Kijkend naar stand van zaken in deze zaak heeft de rechtbank ten onrechte een reactie op het verweerschrift opgevraagd per brief van 11 april 2024. Daarmee blijft in stand dat de rechtbank zekerheid moet hebben dat [handelend namens] bevoegd is om beroep in te dienen namens [eiser] .
7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De overschrijding van de redelijke termijn
8. [handelend namens] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat
[eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [3] .
9. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van A.F. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:24 van de Awb.