In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 september 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] op 1 januari 2021 vastgesteld op € 839.000,-, wat heeft geleid tot de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2022. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, omdat hij van mening is dat de WOZ-waarde € 100.000,- te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 behandeld via een beeldverbinding. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting, terwijl de gemachtigde van de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport, dat op 16 november 2023 is opgesteld, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dit rapport vergelijkt de woning van eiser met drie andere vergelijkbare vrijstaande woningen in [plaats]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in kwaliteit, onderhoud en voorzieningen tussen de woningen.
De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af, waaronder de stelling dat de waarde van zijn woning te hoog is in vergelijking met de gemiddelde waardestijging in de gemeente. De rechtbank benadrukt dat de waarde voor elk belastingjaar opnieuw moet worden vastgesteld op basis van recente verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag niet worden verlaagd. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.