Beoordeling door de rechtbank
1. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. In dat kader heeft Dienst Toeslagen in het primaire besluit ambtshalve bepaald dat eiseres op basis van de kindregeling in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming van € 10.000,-. Dit is het bedrag dat op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht wordt toegekend aan een kind dat op 1 juli 2023 ten minste achttien jaar oud is.
2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij de tegemoetkoming te laag vindt. Met het bestreden besluit heeft Dienst Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens Dienst Toeslagen bestaat binnen de kindregeling geen ruimte om af te wijken van de genoemde forfaitaire bedragen van artikel 2.12 van de Wht. De kindregeling geeft recht op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming en is geen schadevergoeding, aldus Dienst Toeslagen. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen gewezen op de mogelijkheid om schade vergoed te krijgen doordat de gedupeerde ouder bij Commissie Werkelijke Schade (CWS) een verzoek kan indienen. De hardheidsclausule is volgens Dienst Toeslagen niet van toepassing omdat de hardheidsclausule niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op (uitbreiding van) de doelgroep. Daarbij verwijst Dienst Toeslagen naar artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, waarin artikel 2.12 van de Wht niet wordt genoemd.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres vindt de tegemoetkoming te laag, de tegemoetkoming dekt namelijk niet de door haar geleden schade. Dienst Toeslagen zou dan ook van de hoogte van de tegemoetkoming moeten afwijken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Tot slot voert eiseres aan dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft als zij afhankelijk is van een ouder die bij de CWS een verzoek indient om haar schade vergoed te krijgen. Daarbij merkt zij op dat zaken van de gedupeerde ouders en hun kinderen niet parallel lopen. De kindregeling is later ingevoerd waardoor de CWS-procedure al kan zijn afgerond voordat een kind een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van de kindregeling.
Het oordeel van de rechtbank
De tegemoetkoming dekt de werkelijke schade niet
4. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij de tegemoetkoming niet de werkelijke schade dekt, dat zij vindt dat toepassing van artikel 2.12 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat betoog slaagt niet, vanwege de volgende redenen.
5. De rechtbank mag toepassing van artikel 2.12 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel toetsen. Dit artikel is dwingend geformuleerd en de tekst van de bepaling laat geen ruimte om daarvan af te wijken. De Wht is bovendien een wet in formele zin. Dat betekent dat artikel 2.12 van de Wht niet kan worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en aan het evenredigheidsbeginsel. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. In de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
6. Uit rechtspraak volgt ook dat aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet meegenomen bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
7. De kindregeling is tot stand gekomen op basis van een gedegen proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren.De kinderen en jongeren hebben in hun advies aan het kabinet aangegeven dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Met de kindregeling heeft het kabinet gevolg gegeven aan deze wens. Erkenning vindt onder andere plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren is de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren per levensfase verschillen.Uitgangspunt van de kindregeling is de situatie van kinderen op dit moment. Er is daarom gekozen voor een vaste financiële tegemoetkoming, ongeacht de duur van het geleden leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen dus evenveel tegemoetkoming.
8. Het resultaat hiervan is dat artikel 2.12 van de Wht dwingend is geformuleerd.Zoals hiervoor al overwogen, laat de bepaling geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. Dit is ook niet de bedoeling van de kindregeling. Deze is enkel in het leven geroepen om kinderen een steun in de rug te geven voor een nieuwe start. De wetgever heeft een uitdrukkelijke keuze gemaakt om bij de kindregeling in de Wht de door de kinderen geleden schade niet te betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere niet verdisconteerde omstandigheden en is daarom voor een afwijking van deze wettelijke bepaling, zoals door eiseres wordt voorgestaan, geen plaats.
Afwijken van het bedrag door toepassing van de hardheidsclausule
9. Ook biedt de hardheidsclausule geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang. Artikel 2.10 van de Wht bepaalt wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12 van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen. In de hardheidsclausule van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken als toepassing van die artikelen zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning. In de hardheidsclausule staat dat onder meer van artikel 2.10 van de Wht kan worden afgeweken, maar artikel 2.12 van de Wht wordt niet genoemd. Weliswaar wordt in artikel 2.10 van de Wht verwezen naar artikel 2.12 van de Wht, maar dat betekent niet dat de hardheidsclausule daardoor de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12 van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft dus wel een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan.
Geen zelfstandige rechtsbescherming
10. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft, dat zij vindt dat toepassing van artikel 2.12 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat betoog slaagt niet, vanwege de volgende redenen.
11. Zoals hiervoor al is overwogen, mag de toepassing van artikel 2.12 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel toetsen.
12. Over de vraag of in dit geval aanleiding bestaat om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van artikel 2.12 van de Wht leidt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de parlementaire behandeling van de Wht kan worden opgemaakt dat de compensatie die de aanvrager van de kinderopvangtoeslag ontvangt, bedoeld is voor het gehele gezin en dat de aanvrager zo nodig namens het gehele gezin (en dus ook namens de kinderen) een verzoek kan doen om compensatie van werkelijk geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wht. De kinderen van de aanvrager hebben daarnaast op grond van artikel 2.10 van de Wht recht op een tegemoetkoming uit hoofde van de kindregeling. Het doel van deze tegemoetkoming is niet om schade te vergoeden, maar om kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start.De wetgever heeft dus bewust ervoor gekozen om ouders en kinderen dezelfde mogelijkheden van schadevergoeding te geven, maar de aanvraag via de ouders te laten lopen, en om daarnaast voor de kinderen een aanvullende mogelijkheid van tegemoetkoming te creëren. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die de wetgever niet heeft meegenomen. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding om toepassing van artikel 2.12 van de Wht achterwege te laten.