ECLI:NL:RBMNE:2024:641
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde bedrijfsruimte, onderbouwing kapitalisatiefactor en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een bedrijfsruimte. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 332.000,-, gebaseerd op een waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 december 2023, waar ook de gemachtigden van beide partijen en een taxateur aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor ten onrechte had vergeleken met een volledig winkelcentrum, wat niet overeenkwam met de fysieke kenmerken van de bedrijfsruimte. De rechtbank concludeerde dat de kapitalisatiefactor niet deugdelijk was onderbouwd, waardoor de vastgestelde waarde niet kon standhouden. De rechtbank heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 320.000,- en de aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing dienovereenkomstig verlaagd. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de handelswijze van de gemachtigde van eiseres de duur van de procedure had beïnvloed. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.