ECLI:NL:RBMNE:2024:642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
UTR 22/3419
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van bedrijfsruimte en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een bedrijfsruimte. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 406.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 4 december 2023 werd het beroep behandeld, waarbij de rechtbank constateerde dat de gemachtigde van eiseres in eerdere correspondentie weinig inhoudelijke argumenten had aangedragen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om dit te weerleggen. Daarnaast had eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de lange duur van de procedure mede te wijten was aan het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2021 de Woz-waarde [1] voor het belastingjaar 2021 voor de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] (de bedrijfsruimte) vastgesteld op € 406.000,-. Deze waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar ook aan eiseres een aanslag onroerend zaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 12 april 2022 [2] (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op een digitale zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen en taxateur [taxateur] van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
5. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [3]
6. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarden nader heeft onderbouwd met het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Beoordeling van het geschil
7. In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van het object is de waarde in het economisch verkeer. Verweerder heeft de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Hierbij wordt de brutohuurwaarde vermenigvuldigd met de kapitalisatiefactor. De brutohuurwaarde is de jaarhuur zonder aftrek van onderhoudskosten en andere lasten voor de eigenaar. De brutohuurwaarde is in dit geval afgeleid uit de rond de waardepeildatum overeengekomen huren van andere, vergelijkbare niet-woningen ( [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] ). De kapitalisatiefactor is de verkoopprijs rond de waardepeildatum gedeeld door de brutohuurwaarde. Bij het bepalen van de kapitalisatiefactor heeft verweerder in dit geval ook gebruik gemaakt van vergelijkingsobjecten ( [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] ). De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is. Wat eiseres aanvoert maakt dat niet anders.
8. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting over de vergelijkingsobjecten die ten grondslag zijn gelegd aan de kapitalisatiefactor aangevoerd dat een café niet te vergelijken is met winkels.
9. De heffingsambtenaar heeft geantwoord dat het bij de waardering niet gaat om het feitelijk gebruik van het object, maar om de gebruiksmogelijkheden.
10. De rechtbank overweegt dat eiseres in algemene bewoordingen stelt dat de geselecteerde vergelijkingsobjecten niet geschikt zouden zijn. Eiseres heeft ter zitting alleen het verschil in feitelijk gebruik genoemd, maar de heffingsambtenaar heeft gelijk dat het feitelijk gebruik niet relevant is voor de vaststelling van de waarde. Voor de waardering van onroerend goed is namelijk niet het feitelijk gebruik, maar zijn de gebruiksmogelijkheden van een object van belang. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat de gebruiksmogelijkheden van de objecten hetzelfde zijn. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Duur van de procedure en verzoek schadevergoeding
11. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 12 april 2021 Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) elf maanden verstreken.
13. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar en sluit zij aan bij haar uitspraak van 20 november 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6191, overwegingen 17 tot en met 23. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de bedrijfsruimte niet te hoog is vastgesteld.
15. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.
16. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, vanwege de specifieke rol die de gemachtigde van eiseres zelf heeft gehad als het gaat over de gehele duur van de procedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz).
2.Verzonden op 25 april 2022.
3.In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser.