Beoordeling door de rechtbank
5. Het door de gemachtigde van eiser opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan.
6. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiser concreet gemaakt waarom eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarden nader heeft onderbouwd met het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiser echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Beoordeling van het geschil
7. In geschil zijn de hoogtes van de WOZ-waardes van de onroerende zaken. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de objecten op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de objecten is de waarde in het economisch verkeer.
De woning van eiser ( [adres 3] )
8. De woning van eiser is een hoekwoning in [plaats] gelegen in een woonwijk. Het gebruiksoppervlakte is 210 m² en het kaveloppervlak is 76 m². Het bouwjaar is 1904 en de staat van onderhoud is als ‘matig’ aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift en de stukken daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is. De waarde is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentieobjecten waarvan verkoopcijfers beschikbaar zijn die rondom de waardepeildatum zijn gerealiseerd. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de waardebepalende verschillen. Wat eiser aanvoert maakt dat niet anders.
9. Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat de referentieobjecten, die verweerder aan de waardering ten grondslag heeft gelegd, niet goed vergelijkbaar zijn omdat deze in een andere straat liggen.
10. Ook heeft eiser tijdens de zitting aangevoerd dat hij het eens is met de kwalificatie die aan de staat van onderhoud en voorzieningen is gegeven (matig en eenvoudig/ verouderd) voor de eigen woning, maar niet met de kwalificatie die hier voor de referentieobjecten aan is gegeven. De referentieobjecten hebben volgens eiser een betere staat van onderhoud en voorzieningen dan in de matrix is weergegeven.
11. De rechtbank overweegt dat alle referentieobjecten evenals eisers woning zijn gelegen in [plaats] in een woonwijk. Twee van de vier referentieobjecten hebben eveneens als bouwjaar 1904 de andere twee zijn van een wat recenter datum, namelijk 1926 en 1929. De gebruiksoppervlakten van drie vergelijkingsobjecten liggen redelijk dichtbij dat van eisers woning (195 m², 223 m² en 189 m²). Van één vergelijkingsobject is het gebruiksoppervlak duidelijk kleiner (86 m² ). De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar op de zitting is ingegaan op de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten. De rechtbank volgt deze uitleg en concludeert dat de referentieobjecten gelet op het geheel van kenmerken (dezelfde buurt, ongeveer hetzelfde bouwjaar en gebruiksoppervlak en allemaal een kavel) voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank merkt daarbij op dat de referentiewoningen niet identiek hoeven te zijn.
12. Over de staat van onderhoud en het voorzieningenniveau van de referentiewoningen overweegt de rechtbank dat de inschatting hiervan door de heffingsambtenaar te volgen is op basis van de aanwezige foto’s. Daarbij heeft eiser niet onderbouwd waar concreet de betere staat van onderhoud en voorzieningen van de referentiewoningen uit zou moeten blijken. De beroepsgronden slagen niet.
Bedrijfsruimte 1 ( [adres 1] )
13. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift en de stukken daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is. De waarde is bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij het object vergeleken wordt met referentieobjecten waarvan huur-/verkoopcijfers beschikbaar zijn die rondom de waardepeildatum zijn gerealiseerd. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de waardebepalende verschillen. Wat eiser aanvoert maakt dat niet anders.
14. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat bedrijfsruimte 1 een praktijkruimte is. Hij vindt de gekozen referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar, omdat het gaat om een lunchroom, makelaarskantoor en restaurant. De heffingsambtenaar heeft hier tegenin gebracht dat de objecten allemaal gemengde bestemmingen hebben en de gebruiksmogelijkheden gelijk zijn. De rechtbank overweegt dat dit laatste niet betwist is door de gemachtigde van eiser. Eiser heeft ter zitting alleen het verschil in het feitelijk gebruik genoemd, maar de heffingsambtenaar heeft gelijk dat het feitelijk gebruik niet relevant is voor de vaststelling van de waarde. Voor de waardering van onroerend goed is namelijk niet het feitelijk gebruik, maar zijn de gebruiksmogelijkheden van een object van belang. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Bedrijfsruimte 2 ( [adres 2] )
15. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift en de stukken daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is. De waarde is bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij het object vergeleken wordt met referentieobjecten waarvan huur-/verkoopcijfers beschikbaar zijn die rondom de waardepeildatum zijn gerealiseerd. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de waardebepalende verschillen. Wat eiser aanvoert maakt dat niet anders.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat de drie referentieobjecten die geselecteerd zijn om de kapitalisatiefactor te onderbouwen niet geschikt zijn, omdat kantoorpanden volgens hem niet vergeleken kunnen worden met het object van eiser dat deels als woning en deels als logies/hotel wordt gebruikt. De heffingsambtenaar heeft hierop geantwoord dat alle referentieobjecten een dubbele bestemming hebben, ook met de bestemming wonen, daarom vindt hij ze passend om de waarde te onderbouwen. De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van een dubbele bestemming en het feit dat de objecten ook volledig bewoond mogen worden bij de referentieobjecten onbetwist is gebleven. Ook erkent de gemachtigde van eiser dat een woonbestemming het duurste van de gegeven bestemmingen is. In zoverre doet het er dus niet toe of de tweede bestemming van de objecten nou kantoor of hotel is: waardebepalend is de woonbestemming. De beroepsgrond slaagt niet.