Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser
en
Inleiding
Overwegingen
- [adres 2] , verkocht op 23 februari 2021 voor € 2.175.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 11 april 2021 voor € 1.410.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 2 augustus 2021 voor € 1.700.000,-
- [adres 5] , verkocht op 26 juni 2023 voor € 2.105.000,-.
€ 1.944.000,- voor de woning van eiser niet te hoog is. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
[adres 2]en aan de
[adres 3], welke respectievelijk 12,6 % en 7,6 % waren. Omdat de WOZ-waarde van zijn woning onevenredig is gestegen ten opzichte van vorig jaar, heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de eindwaarde niet te hoog is vastgesteld.
[adres 2]niet vergelijkbaar omdat deze op een kavel ligt dat twee keer zo groot is, betere voorzieningen heeft en qua onderhoud ook beter is gewaardeerd. Ook beschikt de woning over een buitenzwembad en heeft de woning een rustige ligging. Bovendien beschikt de woning over een zelfstandig nevengebouw. Eiser wijst op de stijging van de WOZ-waarde van deze woning van 12,6 %. Omdat de heffingsambtenaar ten onrechte gebruik heeft gemaakt van deze referentiewoning, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de eindwaarde niet te hoog is vastgesteld.
[adres 2]procentmatig gecorrigeerd voor:
- Kwaliteit/Luxe (5% van de waarde van het onderdeel);
- Onderhoudstoestand (5% van de waarde van het onderdeel);
- Voorzieningen (8% van de waarde van het onderdeel).
[adres 6]is volgens eiser onvoldoende vergelijkbaar. Nu deze referentiewoning niet meer is opgenomen in de onderbouwing van de heffingsambtenaar in beroep, zal de rechtbank deze woning verder buiten beschouwing laten.
[adres 7]en
[adres 8]lagere stijgingspercentages hebben, namelijk respectievelijk 5,5 % en 4,9 % en een WOZ-waarde van ca. € 517.000.- hebben. Volgens eiser valt hieruit af te leiden dat de WOZ-waarde van onderhavige woning te hoog is vastgesteld.
[adres 9]en
[adres 10], welke zijn verkocht voor respectievelijk € 1.350.000,- en
€ 1.325.000,-.
€ 50,- aan eiser vergoeden. Verder heeft eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- stelt de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats] voor het belastingjaar 2023 vast op € 1.944.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2022 en bepaalt dat de aanslagen ‘onroerendezaakbelasting eigenaar’ en ‘watersysteemheffing gebouwd’ dienovereenkomstig dient te worden verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.