ECLI:NL:RBMNE:2024:6467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/5998 en UTR 24/1811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens extreem laag waterverbruik en hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de blokkering, intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser, die zijn hoofdverblijf op zijn uitkeringsadres zou hebben, is het niet eens met de besluiten van het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (WIL) die zijn uitkering blokkeerden en introkken. WIL stelde dat eiser niet op het uitkeringsadres woont, onderbouwd door extreem laag waterverbruik en de veronderstelling van een gezamenlijke huishouding. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar WIL verklaarde deze ongegrond. De rechtbank oordeelt dat het aan WIL is om aannemelijk te maken dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat het waterverbruik van eiser extreem laag is en dat dit wijst op het niet hebben van hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Eiser heeft ook geen dringende redenen kunnen aanvoeren die de terugvordering van de bijstandsuitkering zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep tegen de blokkering niet-ontvankelijk en het beroep tegen de intrekking en terugvordering ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5998 en UTR 24/1811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, WIL

(gemachtigde: mr. D.G. Berkenbosch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de blokkering, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser.
1.1.
Bij besluit van 3 augustus 2023 (primair besluit 1) heeft WIL schriftelijk bevestigd dat de uitkering van eiser met ingang van 21 juli 2023 is geblokkeerd.
Op 22 augustus 2023 (primair besluit 2) heeft WIL besloten de uitkering van eiser in te trekken vanaf 5 september 2022, omdat verondersteld wordt dat eiser niet meer op het [adres] (het uitkeringsadres) woont. Er is volgens verweerder onder meer sprake van extreem laag waterverbruik en, vanaf 19 april 2023, een gezamenlijke huishouding. Bij besluit van 14 november 2023 (primair besluit 3) is het ten onrechte betaalde bedrag aan uitkering over de periode van 5 september 2022 tot en met 30 juni 2023 teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Het gaat hierbij om een bedrag van € 10.508,32.
1.2.
Eiser is het niet eens met deze primaire besluiten en heeft daartegen bezwaar ingediend.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2023 (bestreden besluit 1) heeft WIL het bezwaar tegen primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De intrekking van de bijstand van eiser over de periode van 5 september 2022 tot en met 25 augustus 2023 blijft in stand.
Bij besluit van 25 januari 2024 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van eiser tegen primair besluit 3 ongegrond verklaard. De terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand blijft in stand.
1.4.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van WIL. Eiser was, zonder bericht van verhindering, niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser heeft in de zaak met zaaknummer 23/5998 gronden gericht tegen de blokkering en intrekking van zijn uitkering, en in de zaak met zaaknummer 24/1811 gronden gericht tegen de brutering en terugvordering van de uitkering. Gelet op de verwevenheid van beide zaken zal de rechtbank deze hieronder gezamenlijk bespreken.
Extreem laag waterverbruik
3. Eiser stelt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op zijn uitkeringsadres. De meting die WIL heeft gedaan naar het waterverbruik van eiser is onjuist, want er is een schatting gemaakt van één jaar waterverbruik op basis van daadwerkelijk tien maanden waterverbruik. Dat is onzorgvuldig, verweerder mag zijn conclusies niet baseren op een schatting. Eiser weet momenteel niet hoeveel de meting zou bedragen als de waterstand in september 2023 opnieuw zijn worden gemeten. Op 25 september 2023 is het waterverbruik van eiser over de periode van 6 september 2023 tot 25 september 2023 gemeten op 7 m³. Eiser betwist dat hij heeft gezegd dat hij een lange tijd een lekkende kraan heeft gehad. Mocht de rechtbank wel aannemen dat er sprake is van een extreem laag waterverbruik, dan zijn daar volgens eiser goede redenen voor. Eiser is namelijk drie dagen per week bij [A] , zijn ex-partner, omdat zij hun relatie weer aan het opbouwen zijn en daarom veel bij elkaar willen zijn. Dat is ook in het belang van hun minderjarige zoon. WIL was op de hoogte van deze situatie, maar heeft daar kennelijk niets mee gedaan. Eiser overnacht wel thuis. Verder doucht hij bijna nooit thuis, maar vaak op de sportschool, omdat hij daar vijf tot zes dagen per week is. Daarbij komt dat eiser ook niet elke dag doucht. Dat WIL ervan uit gaat dat eiser dat wel doet is daarom onjuist. Verder is eiser van mening dat de overige standpunten van WIL er ook niet toe kunnen leiden dat de bijstand van eiser ingetrokken mocht worden. Eiser verbruikt namelijk minder gas en elektra doordat hij niet veel thuis is. Eiser heeft ook zijn auto voor het huis van [A] gezet, zodat zij een oogje in het zeil kan houden. Eiser betwist ook de verklaringen van de verhuurder dat eiser wel eens op nummer [nummer] is. Eiser weet niet wie er op dat nummer woont.
4. De rechtbank stelt het volgende voorop. De intrekking en terugvordering van de bijstand is een voor eiser belastend besluit. Dit betekent dat het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen. De last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan, rust in beginsel op het bestuursorgaan. Het ligt daarom op de weg van het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat in dit geval eiser zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
5. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat een gegeven van essentieel belang is voor de verlening van de bijstand. [1]
6. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] dat een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden (ongeacht het aantal personen van dit huishouden) extreem laag is. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat een persoon zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft. In dat geval is het aan die persoon om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf wel had op het uitkeringsadres.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op zijn uitkeringsadres vanaf 5 september 2022 tot en met 25 augustus 2023 (de periode in geding). Tijdens het huisbezoek aan eiser is gebleken dat eiser over de periode van 5 september 2022 tot 21 juli 2023 4 m³ water verbruikt heeft. WIL heeft berekend dat dit 87,5% van het jaar is en heeft aan de hand daarvan berekend dat het waterverbruik van eiser over één jaar ongeveer 5 m³ zou zijn. Eiser heeft op geen enkele wijze gemotiveerd of onderbouwd dat de berekening die WIL heeft gemaakt niet zou kloppen. Verder heeft WIL terecht overwogen dat de stellingen van eiser, dat hij niet vaak thuis is en ergens anders doucht, niet aannemelijk maken dat eiser zijn hoofdverblijf had op zijn uitkeringsadres. Dit onderbouwt juist dat eiser niet zijn hoofdverblijf op zijn uitkeringsadres heeft, omdat hij ergens anders verblijft. De verklaringen van eiser dat hij niet thuis doucht, maar dat op de sportschool doet, zijn door hem niet onderbouwd en daarmee niet voldoende om zijn extreem lage waterverbruik te onderbouwen. De rechtbank kan WIL volgen dat, als eiser minimaal één keer per dag zijn toilet zou doorspoelen en minimaal één keer per week thuis zou douchen, dit al zou leiden tot een waterverbruik van 5,3 m³ per jaar. Verder is tijdens het huisbezoek ook gebleken dat eiser een lekkende kraan heeft, wat ook zorgt voor een waterverbruik van 2 m³. Dit zou betekenen dat het minimale waterverbruik van eiser 7,3 m³ zou moeten zijn. Eiser heeft met enkel zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat dit niet klopt. Daarnaast blijkt ook dat in het geval van eiser niet alleen sprake was van extreem laag waterverbruik, maar ook dat het gas en elektriciteitsverbruik laag is. Al deze omstandigheden bevestigen de vooronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf niet heeft op zijn uitkeringsadres. Dit betekent dat eiser in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op zijn uitkeringsadres heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Dringende redenen
8. Eiser stelt verder dat er sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 4, tweede lid ,van de Beleidsregels terugvordering en invordering Werk en Inkomen Lekstromen 2018 Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz (Beleidsregel) en artikel 58, vierde lid, van de Pw die ertoe leiden dat de uitkering van eiser niet teruggevorderd mag worden. Eiser heeft namelijk niet verwijtbaar gehandeld en heeft zijn eigen onderneming opgestart om uit de bijstand te kunnen stromen. Eiser doet zijn best om uit de bijstand te komen door het opstarten van een kapsalon, maar hoe meer hoge schulden hij heeft, hoe meer risico eiser loopt dat hij het financieel gezien niet gaat redden als zelfstandige.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen moet een individuele afweging van alle relevante omstandigheden worden gemaakt. Degene die zich beroept op de dringende redenen, moet die redeneren aannemelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden vormt om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat eiser geconfronteerd wordt met een zware financiële tegenvaller is op zichzelf geen dringende reden, en de verdere gestelde gevolgen heeft eiser niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Brutering
10. Eiser stelt dat de terugvordering niet gebruteerd mag worden voor het jaar 2022 en 2023. Eiser verwijst daarbij naar artikel 5, derde lid, van de Beleidsregel. Hierin staat dat als sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en betrokkene niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, kan worden volstaan met een nettobetaling van de vordering.
11. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van eiser gebruteerd mag worden. Eiser heeft immers zelf geen melding gemaakt van het feit dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op zijn uitkeringsadres heeft in de periode in geding, terwijl dit wel van eiser verwacht mag worden. Deze schending van de inlichtingenplicht kan aan eiser worden toegerekend. De beroepsgrond slaagt niet.
Blokkering van de bijstand
12. Eiser stelt er onvoldoende grond was om zijn bijstandsuitkering al op 21 juli 2023 te blokkeren. WIL heeft onvoldoende onderzoek gedaan voordat de bijstandsuitkering van eiser werd geblokkeerd, in bestreden besluit 1 is ook niet gespecificeerd waarom de bijstandsuitkering van eiser is geblokkeerd per 21 juli 2023. Dit is ook pas schriftelijk op 3 augustus 2023 bekend gemaakt. WIL had nader onderzoek moeten doen voordat de bijstandsuitkering werd geblokkeerd. Eerst hadden de stukken opgevraagd moeten worden die zij nodig achtten om erachter te komen of eiser nog in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering en pas daarna had de bijstandsuitkering geblokkeerd kunnen worden. Het was tussen 21 juli 2023 en 3 augustus 2023 totaal onduidelijk wat de status van de bijstandsuitkering van eiser was. Als de blokkering wel had mogen plaatsvinden, dan had dit pas vanaf 3 augustus 2023 mogen plaatsvinden. Vanaf die datum was namelijk pas voor eiser duidelijk dat zijn uitkering was geblokkeerd.
13. De rechtbank stelt vast dat de bijstandsuitkering van eiser vanaf 21 juli 2023 was. Vervolgens heeft verweerder op 22 augustus 2023 de uitkering ingetrokken vanaf 5 september 2022. Het beroep tegen de intrekking is hiervoor vanaf in punt 2 tot en met 10 van deze uitspraak besproken, en de intrekking van de bijstandsuitkering houdt stand. Met die intrekking is komen vast te staan dat er op en na 21 juli 2023 geen recht op bijstand bestond. Een beoordeling van het bestreden besluit in de onderhavige procedure heeft daardoor naar het oordeel van de rechtbank voor eiseres geen feitelijke betekenis meer, in die zin dat een beoordeling niet meer kan leiden tot nabetaling van bijstand vanaf de datum van blokkering. De rechtbank stelt dan ook vast dat het procesbelang ontbreekt (zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3343). Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen ten aanzien van beide zaken

14. Het beroep tegen de blokkering van de uitkering is niet ontvankelijk en het beroep tegen de intrekking en terugvordering is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de blokkering van de uitkering niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen de intrekking en terugvordering ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:927.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3514 en van 16 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:80.