In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 12 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde heeft na een heronderzoek geconcludeerd dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, maar bij zijn moeder. Dit werd onderbouwd door waterverbruiksgegevens en verklaringen van buurtbewoners. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de intrekking en terugvordering onterecht waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking van bijstand bij het college ligt. De Raad stelt vast dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat de veronderstelling ondersteunt dat appellant daar niet zijn hoofdverblijf had. Appellant heeft niet overtuigend aangetoond dat hij wel op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant wordt afgewezen, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het college. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.