Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, woonachtig in België, en de Dienst/Toeslagen als verweerder. Verzoekster had op 24 juli 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade. Na een besluit van verweerder op 10 oktober 2024, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft op 28 oktober 2024 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de betaling van de proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de griffier was verhinderd om deze te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak.