ECLI:NL:RBMNE:2024:662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
10516449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake leaseovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 februari 2024 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als [geopposeerde], en een natuurlijke persoon, aangeduid als [opposant]. De procedure begon met een mondelinge behandeling op 13 september 2023, gevolgd door een tussenvonnis op 11 oktober 2023, waarin [opposant] werd uitgenodigd om bewijs te leveren van haar stellingen met betrekking tot een vermeende nieuwe overeenkomst en een aanbetaling bij de leaseovereenkomst. Echter, [opposant] heeft na het tussenvonnis niet gereageerd en geen bewijs geleverd, waardoor de kantonrechter concludeert dat de verweren van [opposant] niet slagen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [opposant] de brieven van [geopposeerde] heeft ontvangen en dat haar betwisting van de ontvangst onvoldoende is onderbouwd. Ook de stelling van [opposant] dat de auto voor een te laag bedrag is verkocht, werd verworpen, omdat [geopposeerde] kon verwijzen naar een taxatierapport dat een hogere verkoopprijs bevestigde. De kantonrechter oordeelt dat [opposant] de leaseovereenkomst moet nakomen en een bedrag van € 15.898,22 aan [geopposeerde] moet betalen.

Daarnaast heeft [geopposeerde] aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, met inachtneming van de geldende regelgeving. De totale vordering, inclusief proceskosten, bedraagt € 17.062,85. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [opposant] aan de veroordelingen moet voldoen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10516449 \ UC EXPL 23-3430 RJ/58605
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DE RECHTSPERSOON NAAR BUITENLANDS RECHT [geopposeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen
[opposant] , HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [opposant] , handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. G.A. Speelman.
Partijen zullen hierna [geopposeerde] en [opposant] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak heeft op 13 september 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vervolgens op 11 oktober 2023 een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis heeft de kantonrechter [opposant] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen. [opposant] heeft daarna niet meer gereageerd.
1.2.
Tenslotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen hij in het tussenvonnis van 11 oktober 2023 heeft overwogen en bepaald. In dit tussenvonnis is [opposant] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat:
  • er een nieuwe overeenkomst is gesloten op grond waarvan zij niets meer hoeft te betalen;
  • zij bij het sluiten van de financial leaseovereenkomst een aanbetaling heeft gedaan en voor welk bedrag dit is gedaan.
2.2.
[opposant] heeft na het tussenvonnis echter niet meer gereageerd. [opposant] heeft dus geen nader bewijs geleverd voor haar stellingen. Dat betekent dat niet komt vast te staan dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten op grond waarvan zij niets meer hoeft te betalen en ook niet komt vast te staan dat zij bij het sluiten van de financial leaseovereenkomst een aanbetaling heeft gedaan. Deze verweren van [opposant] slagen daarom niet.
2.3.
[opposant] stelt verder dat zij de brieven en aanmaningen van [geopposeerde] niet heeft ontvangen wegens familieomstandigheden en pas in 2021 op de hoogte raakte van de vordering van [geopposeerde] . De kantonrechter vindt deze betwisting van [opposant] onvoldoende. [opposant] licht niet toe hoe familieomstandigheden er daadwerkelijk voor hebben kunnen zorgen dat zij geen brieven ontvangt. Het verwijzen naar familieomstandigheden lijkt volgens de kantonrechter meer op een omstandigheid waardoor [opposant] onvoldoende aandacht voor de brieven heeft gehad, dan dat zij de brieven daadwerkelijk niet heeft ontvangen. Nu [opposant] de ontvangst van de brieven onvoldoende heeft betwist, komt vast te staan dat [opposant] de brieven wel heeft ontvangen. Dat [opposant] wegens familieomstandigheden de brieven mogelijk over het hoofd heeft gezien of niet heeft geopend, komt voor haar eigen rekening en risico en kan niet voor rekening en risico van [geopposeerde] komen.
2.4.
Verder heeft [opposant] aangevoerd dat de auto voor een veel te laag bedrag is verkocht. De kantonrechter volgt [opposant] hierin niet. [geopposeerde] heeft op het taxatierapport gewezen, waarin staat dat de auto voor een hoger bedrag is verkocht dan de taxatiewaarde. [opposant] heeft haar standpunt vervolgens niet verder onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen. Nu [opposant] heeft nagelaten haar stelling nader te onderbouwen, komt niet vast te staan dat de auto voor een veel te laag bedrag is verkocht. Dit verweer van [opposant] slaagt dus niet.
2.5.
Ook het standpunt van [opposant] dat zij de leaseovereenkomst zou hebben voortgezet en de auto niet zou hebben ingeleverd als zij had geweten dat de auto voor zo’n laag bedrag zou zijn verkocht, volgt de kantonrechter niet. Onder 2.3. is vast komen te staan dat [opposant] de brieven van [geopposeerde] wel heeft ontvangen. De omstandigheid dat [opposant] wegens familieomstandigheden de brieven mogelijk over het hoofd heeft gezien of niet heeft geopend, komt voor haar eigen rekening en risico.
2.6.
Nu de verweren van [opposant] niet slagen, betekent dit dat [opposant] de overeenkomst met [geopposeerde] na moet komen op grond waarvan zij nog een bedrag van € 15.898,22 moet betalen aan [geopposeerde] . Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
[geopposeerde] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 936,27. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [geopposeerde] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Contractuele rente
2.8.
[geopposeerde] vordert op grond van artikel 3 van de voorwaarden bij de overeenkomst contractuele rente van 1,5% per maand. [opposant] stelt dat zij geen aanmaningen heeft ontvangen, dat zij nooit op de rente is gewezen en dat [geopposeerde] bij toewijzing van de rente ongerechtvaardigd verrijkt zou worden. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.9.
Een schuldeiser mag rente in rekening brengen vanaf het moment dat de debiteur in verzuim is. [geopposeerde] heeft [opposant] op 4 juni 2018 en 28 juni 2018 aangemaand en een termijn gegeven om het bedrag van € 15.898,22 te betalen. Zoals onder punt 2.3 is toegelicht heeft [opposant] de aanmaningen van [geopposeerde] ontvangen. [opposant] heeft niet binnen de gegeven termijn betaald en is hiermee in verzuim geraakt. De kantonrechter verwerpt bovendien de stelling van [opposant] dat zij nooit op de contractuele rente is gewezen. In artikel 3 van de voorwaarden bij de overeenkomst zijn [geopposeerde] en [opposant] de contractuele rente van 1,5% overeengekomen. De stelling van [opposant] dat [geopposeerde] ongerechtvaardigd verrijkt zou worden treft ook geen doel. [opposant] heeft niet onderbouwd waarom er sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking. [geopposeerde] en [opposant] zijn een contractuele rente van 1,5% overeengekomen en [opposant] moet de overeenkomst nakomen.
2.10.
De kantonrechter stelt als niet betwist vast dat de contractuele rente tot 18 september 2018 € 228,36 bedraagt. Dit bedrag zal worden toegewezen. Verder vordert [geopposeerde] contractuele rente van € 12.656,92 berekend tot en met 9 september 2022. Niet duidelijk is of [geopposeerde] dit bedrag ook over de reeds verschenen contractuele rente van € 228,36 heeft berekend. Gesteld noch gebleken is dat verschuldigdheid van contractuele rente over verschenen contractuele rente overeengekomen is. Voor zover [geopposeerde] dit heeft bedoeld te vorderen zal de vordering dan ook in zoverre worden afgewezen. De contractuele rente zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Conclusie
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
15.898,22
- buitengerechtelijke incassokosten
- contractuele rente tot 18-09-2018
- contractuele rente vanaf 18-09-2018
936,27
228,36
p.m.
+
Totaal
17.062,85
Proceskosten (waaronder nakosten)
2.12.
[opposant] is de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [geopposeerde] aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [geopposeerde] begroot op:
- kosten van de dagvaarding
- griffierecht
- salaris gemachtigde
107,22
1.384,00
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.438,22
Uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [opposant] om aan [geopposeerde] te betalen een bedrag van € 17.062,85, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over € 15.898,22, met ingang van 18 september 2018 tot de dag van voldoening,
3.2.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van € 2.438,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.