In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 februari 2024 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als [geopposeerde], en een natuurlijke persoon, aangeduid als [opposant]. De procedure begon met een mondelinge behandeling op 13 september 2023, gevolgd door een tussenvonnis op 11 oktober 2023, waarin [opposant] werd uitgenodigd om bewijs te leveren van haar stellingen met betrekking tot een vermeende nieuwe overeenkomst en een aanbetaling bij de leaseovereenkomst. Echter, [opposant] heeft na het tussenvonnis niet gereageerd en geen bewijs geleverd, waardoor de kantonrechter concludeert dat de verweren van [opposant] niet slagen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [opposant] de brieven van [geopposeerde] heeft ontvangen en dat haar betwisting van de ontvangst onvoldoende is onderbouwd. Ook de stelling van [opposant] dat de auto voor een te laag bedrag is verkocht, werd verworpen, omdat [geopposeerde] kon verwijzen naar een taxatierapport dat een hogere verkoopprijs bevestigde. De kantonrechter oordeelt dat [opposant] de leaseovereenkomst moet nakomen en een bedrag van € 15.898,22 aan [geopposeerde] moet betalen.
Daarnaast heeft [geopposeerde] aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, met inachtneming van de geldende regelgeving. De totale vordering, inclusief proceskosten, bedraagt € 17.062,85. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [opposant] aan de veroordelingen moet voldoen, ook als zij in hoger beroep gaat.