In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de korpschef van politie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een besluit over zijn bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige kamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef niet heeft voldaan aan de verplichting om de op de procedure betrekking hebbende stukken te overleggen, zoals vereist in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft de rechtbank besloten om uitspraak te doen op basis van de door eiser overgelegde stukken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef het primaire besluit op 15 juni 2023 heeft bekendgemaakt, en dat de beslistermijn op 7 september 2023 eindigde. Eiser heeft op 8 september 2023 een ingebrekestelling gestuurd, waarop de korpschef niet tijdig heeft gereageerd. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de korpschef het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden, en dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 218,75 voor de proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.