ECLI:NL:RBMNE:2024:681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
UTR 24/6429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die haar rijbewijs geschorst zag en een onderzoek naar haar rijgeschiktheid opgelegd kreeg door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Het CBR had op 14 december 2023 besloten dat verzoekster een medisch onderzoek moest ondergaan, omdat er aanwijzingen waren dat zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneerde. De voorzieningenrechter oordeelt dat de omstandigheden van verzoekster niet zodanig bijzonder zijn dat de Regeling buiten toepassing moet worden gelaten. Hoewel de schorsing van het rijbewijs ingrijpend is voor verzoekster, is haar situatie niet uitzonderlijk in vergelijking met anderen die afhankelijk zijn van hun rijbewijs. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat haar financiële situatie zo nijpend is dat de toepassing van de Regeling in haar geval onevenredig uitwerkt.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 23 januari 2024, waarbij verzoekster en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat het CBR bevoegd was om het onderzoek naar de geschiktheid op te leggen op basis van de door verzoekster ingebrachte gegevens. De medische situatie van verzoekster, waaronder diabetes, rechtvaardigt een onderzoek naar haar geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor het besluit van het CBR om het rijbewijs te schorsen en een onderzoek op te leggen voorlopig van kracht blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6429

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Alberts),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. I.S.B. Metaal).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de schorsing van haar rijbewijs en de oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
Het CBR heeft hiertoe besloten bij besluit van 14 december 2023. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om het besluit van het CBR te schorsen.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

Op 2 september 2023 is verzoekster aangehouden, omdat zij slingerend over de weg reed. Bij haar is vervolgens een ademalcoholgehalte van 710 µg/l geconstateerd. Op 4 september 2023 heeft de politie een melding gedaan aan het CBR als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Naar aanleiding hiervan heeft het CBR op 8 september 2023 besloten dat verzoekster een cursus over alcohol en verkeer (EMA) moet volgen. Tegen dat besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2023 heeft het CBR het besluit van 8 september 2023 ingetrokken en verzoekster laten weten dat zij de cursus niet hoeft te volgen, omdat een cursus voor haar niet geschikt is. Bij besluit van 13 november 2023 heeft het CBR het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het CBR geen belang meer heeft bij een besluit op bezwaar. Hiertegen heeft verzoekster geen beroep ingesteld.
Op 14 december 2023 heeft het CBR besloten dat verzoekster een medisch onderzoek moet laten doen, omdat er volgens het CBR duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoekster geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert. Het CBR heeft daarnaast de geldigheid van het rijbewijs geschorst. Tegen dit besluit richt zich het bezwaar van verzoekster.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoekster voert aan dat het CBR niet bevoegd is om op basis van stukken die zij zelf heeft ingebracht een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. De voorzieningenrechter volgt dit niet. Uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 volgt dat feiten of omstandigheden die een vermoeden van ongeschiktheid kunnen rechtvaardigen, kunnen blijken uit gegevens, door het CBR uit andere bron verkregen. Daarvan is in dit geval sprake en het CBR is bevoegd om van deze informatie gebruik te maken.
Verzoekster bestrijdt dat de door haar overgelegde medische stukken een vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. Het CBR heeft op de zitting toegelicht dat de medische stukken zijn voorgelegd aan een arts die ze heeft beoordeeld aan de hand van interne criteria. Deze arts heeft geoordeeld dat er een vermoeden van ongeschiktheid kan worden aangenomen en dat er een onderzoek naar de geschiktheid moet plaatsvinden. Uit de stukken van verzoekster blijkt onder meer dat zij lijdt aan diabetes en in dat geval wordt altijd een onderzoek naar de geschiktheid gedaan bij het aanvragen of verlengen van een rijbewijs. Dit is bij verzoekster niet gebeurd, omdat zij nooit heeft gemeld dat zij aan diabetes lijdt. Verzoekster heeft dit niet betwist. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR voldoende gemotiveerd dat de door verzoekster overgelegde informatie over haar medische situatie een gerechtvaardigd vermoeden oplevert voor twijfel aan de geschiktheid van verzoekster om motorrijtuigen te besturen, zodat het CBR bevoegd en gehouden was om een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen.
Verzoekster voert verder aan dat zij haar rijbewijs heel hard nodig heeft. Zij heeft diverse medische aandoeningen waardoor zij niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer. Zij is slecht ter been en kampt met een complexe posttraumatische stressstoornis als gevolg van langdurige traumatische ervaringen. Hiervoor gaat zij eenmaal per week naar een psycholoog. Ook heeft zij tweemaal per week dagbesteding. Zonder rijbewijs is zij niet in staat om naar medische afspraken te reizen, wat een groot negatief effect zal hebben op haar gezondheidstoestand. Bovendien is zij niet in staat om te kosten voor het onderzoek te voldoen.
Omdat het CBR gehouden is om een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, is zij gelet op artikel 131 van de WVW, gelezen in samenhang met de artikelen 5 en 6, van de Regeling, gehouden om de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster te schorsen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de WVW en de Regeling geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke, waaronder financiële, omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de Regeling buiten toepassing gelaten moet worden. De voorzieningenrechter begrijpt dat de schorsing van het rijbewijs voor verzoekster nadelig en ingrijpend is, maar de situatie van verzoekster wijkt niet bijzonder af van die van andere personen die afhankelijk zijn van hun rijbewijs. Ook het feit dat de kosten voor verzoekster moeilijk zijn op te brengen omdat zij leeft van een uitkering, maakt niet dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval. Ook dit geldt ook voor andere mensen in die omstandigheid. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat haar financiële situatie zodanig nijpend is dat toepassing van de Regeling in haar geval onevenredig uitwerkt.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit tot oplegging van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs vooralsnog van kracht blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1574