ECLI:NL:RBMNE:2024:6860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/4054
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoeken inzake beschadiging van een eik door bouwwerkzaamheden voor een sporthal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Utrechtse Bomenstichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiseres, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, stelde dat de bouwwerkzaamheden voor een nieuwe sporthal op een perceel in Utrecht de ondergrondse eik op dat perceel hadden beschadigd, wat zou kunnen leiden tot de dood van de boom. Eiseres voerde aan dat hiervoor een omgevingsvergunning nodig was en dat het college handhavend moest optreden. Het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H. van Gellekom, had echter de verzoeken om handhaving afgewezen, wat leidde tot het beroep van eiseres.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van de eik en dat er geen bewijs was dat de bouwwerkzaamheden schade aan de boom hadden veroorzaakt. De hoofdinspecteur van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving had tijdens de werkzaamheden geconstateerd dat de boom niet in een slechte staat verkeerde en dat er geen schade was aangericht. De rechtbank concludeerde dat de visuele inspectie die was uitgevoerd voldoende was om te concluderen dat er geen overtreding was gepleegd.

Daarnaast werd opgemerkt dat de Wabo, die op 1 januari 2024 was ingetrokken, nog van toepassing was op de handhavingsverzoeken van eiseres, omdat deze vóór die datum waren ingediend. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres was om bewijs te leveren dat het onderzoek van het college onvoldoende was, wat zij niet had gedaan. De rechtbank liet het besluit van het college om niet handhavend op te treden in stand, en eiseres kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting, gevestigd in Utrecht, eiseres

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom).

Inleiding

1.1.
Op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) is een nieuwe sporthal gebouwd. Volgens eiseres is bij de bouwwerkzaamheden voor de sporthal de op het perceel aanwezige eik (ondergronds) dusdanig beschadigd, dat dit de dood van de boom tot gevolg kan hebben. In dat geval is sprake van het vellen van een boom en hiervoor heeft de eigenaar van de boom een omgevingsvergunning nodig. [1] Door de bouwwerkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning voor het vellen van de eik heeft de eigenaar volgens eiseres een overtreding begaan waartegen het college handhavend moet optreden. Zij heeft hiertoe twee verzoeken om handhaving ingediend. Het college heeft deze verzoeken afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de weigering om handhavend op te treden gebleven.
1.3.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de verzoeken om handhaving heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eiseres haar handhavingsverzoeken voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
5. Eiseres voert aan dat het college gelet op haar verzoeken om handhaving meer onderzoek had moeten doen naar de (ondergrondse) beschadiging van de eik als gevolg van de bouwwerkzaamheden voor de sporthal. Het onderzoek dat het college naar aanleiding van de handhavingsverzoeken heeft gedaan, is volgens eiseres onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de eik niet is geveld. Volgens eiseres had het college proefsleuven moeten graven en had een bomendeskundige de situatie ter plaatse moeten beoordelen.
6. De rechtbank stelt voorop dat zij het eens is met het standpunt van het college dat de concreetheid van de informatie in een handhavingsverzoek mede bepalend is voor welk onderzoek nodig is om te kunnen vaststellen of sprake is van een overtreding. De vraag die de rechtbank in deze uitspraak zal beantwoorden is of het college in dit geval meer onderzoek had moeten doen dan het onderzoek dat hij heeft gedaan.
7. Het college heeft aan de weigering om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat dat hij op grond van de bij beide handhavingsverzoeken overgelegde foto niet heeft kunnen vaststellen dat bij de bouwwerkzaamheden wortels van de eik worden/zijn afgezaagd. De hoofdinspecteur van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving heeft er tijdens de bouwwerkzaamheden van de sporthal op toegezien dat de eik niet beschadigd raakte. Hij heeft op de bouwplaats geconstateerd dat de boom niet in een slechte staat verkeert en de conditie van de boom niet achteruit is gegaan gedurende de werkzaamheden. De hoofdinspecteur heeft foto’s van de eik gemaakt die bij de weigering om handhavend op te treden zijn gevoegd. De hoofdinspecteur heeft verklaard dat bij het uitgraven van de bouwput geen werkzaamheden zijn uitgevoerd die schade aan de boom hebben veroorzaakt. Bij de bouwwerkzaamheden werd volgens de hoofdinspecteur door de aannemer voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van de eik. De waarnemingen van de hoofdinspecteur gaven het college geen aanleiding om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Ook op luchtfoto’s is volgens het college te zien dat tussen de oude en de nieuwe gevellijn op het perceel enige ruimte overblijft voor de boom. Volgens het college kon de stabiliteit van de boom ten tijde van de weigering van de verzoeken om handhaving ook met zekerheid worden vastgesteld. In de tijd die was verstreken tussen de werkzaamheden en de weigering zijn er een aantal stormen geweest waarbij de boom stabiel is gebleven.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college naar aanleiding van de verzoeken van eiseres voldoende onderzoek gedaan om te kunnen vaststellen dat geen sprake was van een overtreding. Wat eiseres aanvoert geeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de toelichting van het college dat een visuele inspectie ter plaatse hiervoor voldoende was. Het is aan eiseres om nader bewijs aan te leveren om twijfel te zaaien over dat het uitgevoerde onderzoek voldoende zou zijn. Dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de verzoeken om handhaving terecht afgewezen.
9. In het bestreden besluit heeft het college een overweging ten overvloede opgenomen. Daarin staat dat hij het belang van het behoud van de eik onderkent. Hij heeft vastgesteld dat de eik nadat de werkzaamheden aan de sporthal waren afgerond, zonder toestemming – maar wel deskundig – was gesnoeid. Op de zitting heeft het college toelicht dat het op deze wijze snoeien van een boom als vellen kan worden aangemerkt. Het afzagen van te veel takken kan de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een boom tot gevolg hebben. De eigenaar van de boom had hiervoor geen omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft hiervoor geen maatregel opgelegd maar in overleg met de eigenaar afgesproken dat drie (extra) eiken op het perceel geplant worden.
10. Eiseres voert aan dat uit deze overweging ten overvloede blijkt dat het college alsnog positief op haar handhavingsverzoeken heeft beslist. Volgens haar heeft het college op deze wijze willen voorkomen dat hij aan eiseres proceskosten moet vergoeden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt deze aanname van eiseres nergens uit. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat de toelichting van het college dat het planten van extra eiken met de eigenaar overeen is gekomen naar aanleiding van het te ver snoeien van de eik onjuist zou zijn. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de toelichting van het college niet zou kloppen en dat sprake zou zijn van een informeel gewijzigd besluit op de verzoeken van eiseres om zo een proceskostenvergoeding te ontlopen. De handhavingsverzoeken van eiseres zagen ook niet op het snoeien van de boom, maar op het beschadigen van de boom door de werkzaamheden. Deze overweging ten overvloede doet daarom niets af aan het oordeel van de rechtbank dat het college de verzoeken om handhaving terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank het besluit van het college om niet handhavend op te treden in stand laat. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV).
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.