ECLI:NL:RBMNE:2024:6880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/5277 en 24/5263
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor dakloze moeder met minderjarige dochter

In deze zaak heeft eiseres, een moeder met een minderjarige dochter, een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Almere. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, noch op basis van de hardheidsclausule. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had, maar besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Na een nieuw besluit van het college, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 6 september 2024 behandeld. Eiseres stelde dat haar situatie, dakloosheid met een minderjarige dochter, vergelijkbaar was met de levensontwrichtende situaties die in de Huisvestingsverordening zijn genoemd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie van eiseres niet voldeed aan de criteria voor urgentie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de hardheidsclausule zeer terughoudend moet worden toegepast en dat de situatie van eiseres, hoewel moeilijk, niet als zeer uitzonderlijk kan worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van eiseres over schending van haar grondrechten en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De conclusie was dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de urgentieverklaring niet werd verleend. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 24/5277 en UTR 24/5263 Rectificatie

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Mulder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almere, het college

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

Eiseres heeft een urgentieverklaring aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor urgentie en ook niet op grond van de hardheidsclausule voor urgentie in aanmerking komt. Eiseres heeft tegen die beslissing bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft op 23 april 2024 uitspraak [1] gedaan. Zij heeft geoordeeld dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, omdat het besluit gebrekkig is. Kijkend naar de belangen van partijen, heeft zij geen aanleiding gezien om een voorziening te treffen.
Op 25 juni 2024 heeft het college een besluit op het bezwaar van eiseres genomen. Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiseres weliswaar aan de algemene voorwaarden voldoet, maar op grond van de inhoudelijke criteria en de hardheidsclausule niet voor urgentie in aanmerking komt. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig namens eiseres haar gemachtigde en [A] en namens het college zijn gemachtigden.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij zowel op het verzoek als op het beroep van eiseres.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Sociale redenen voor urgentie
2. Het college kan een urgentieverklaring afgeven als een woningzoekende op grond van sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte. Dit doet zich volgens de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) [2] voor als er sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. Tot een levensontwrichtende situatie wordt uitsluitend gerekend (voor zover hier relevant): dakloos met minderjarige kinderen door (i) een echtscheiding of beëindiging van samenwoning; of (ii) een gedwongen verkoop van een eigen woning in Almere, niet als gevolg van verwijtbaar (betaal)gedrag van de woningzoekende.
3. Eiseres voert aan dat zij vanwege sociale redenen voor urgentie in aanmerking zou moeten komen. Hoewel haar situatie in de Huisvestingsverordening niet is aangemerkt als levensontwrichtende situatie, is die wel vergelijkbaar daarmee. Bij eiseres is namelijk sprake van dakloosheid met haar minderjarige dochter vanwege het feitelijk beëindigen van een familierelatie met haar vader en een gedwongen ontbinding van de huurovereenkomst tussen haar vader en de woningcorporatie.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres niet op sociale gronden voor urgentie in aanmerking komt. In de Huisvestingsverordening is bepaald dat
uitsluitendde daarin genoemde situaties als levensontwrichtende situatie worden gezien. De situatie van eiseres is niet genoemd, zoals zij zelf ook zegt. Gelet op de bewoordingen van de Huisvestingsverordening is er geen ruimte om in andere gevallen dan die daarin zijn genoemd, een levensontwrichtende situatie aan te nemen. Het college heeft daarom terecht besloten om geen urgentieverklaring aan eiseres te verstrekken vanwege sociale redenen.
Hardheidsclausule/evenredigheid
5. In gevallen waarin strikte naleving van de Huisvestingsverordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, kan het college ten gunste van de woningzoekende afwijken van deze verordening. [3]
6. Eiseres voert aan dat zij op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Zij en haar dochter van één jaar zijn dakloos. Zij reizen momenteel van tijdelijke logeerplek naar tijdelijke logeerplek bij vreemden. Op het adres in [plaats] waarop zij staan ingeschreven, zijn zij niet meer welkom. Zij en haar dochter verkeren daardoor in een hele kwetsbare positie. Daar komt bij dat het college te weinig rekening heeft gehouden met de belangen van haar dochter. Dit is in strijd met artikel 3 en artikel 27 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Daarnaast is de afwijzing van de urgentieaanvraag onevenredig, omdat het niet geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
7. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college eiseres niet op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring hoeft te geven.
8. De voorzieningenrechter ziet in dat de woonsituatie van eiseres heel moeilijk en allesbehalve ideaal is. Zeker omdat eiseres een éénjarige dochter heeft. Dat heeft de voorzieningenrechter ook gelezen in het logboek dat eiseres heeft bijgehouden. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter dat de woonsituatie van eiseres is veroorzaakt doordat de huurovereenkomst met haar vader is ontbonden omdat hij de huur niet meer betaalde. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor eiseres’ situatie, vindt zij toch niet dat het college haar op grond van de hardheidsclausule urgentie moet verlenen. Met urgentie krijgt iemand voorrang op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning. Urgentie is dus de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand urgentie krijgt terwijl diegene niet aan de voorwaarden voldoet. Om die reden past het college de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij zeer uitzonderlijke situaties toe. In het geval van eiseres is er sprake van een moeilijke, maar geen zeer uitzonderlijke situatie. Helaas zijn er meer mensen met minderjarige kinderen binnen de gemeente Almere die in een vergelijkbare situatie zitten. Dit is door het college ook toegelicht op de zitting. Dat eiseres’ woonsituatie is ontstaan doordat de huurovereenkomst met haar vader is ontbonden, maakt de situatie ook niet zeer uitzonderlijk. Die omstandigheid is niet zo vergelijkbaar met de in de Huisvestingsverordening genoemde levensontwrichtende situatie dat eiseres urgentie op grond van de hardheidsclausule zou moeten krijgen.
9. Anders dan eiseres stelt, vindt de voorzieningenrechter verder dat het college nu in het besluit op bezwaar – in tegenstelling tot het primaire besluit – wel voldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. Daarbij heeft het college ook de belangen van de minderjarige dochter van eiseres voldoende betrokken. Van strijd met artikel 3 van het IVRK is daarom geen sprake. Het beroep op artikel 27 van het IVRK kan daarnaast niet slagen, omdat dit artikel geen normen bevat die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter. [4]
10. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Het college maakt door te toetsen aan de hardheidsclausule een belangenafweging, dus daar toetst het college de evenredigheid. De toets aan de hardheidsclausule houdt immers in of de nadelige gevolgen van de weigering van een urgentieverklaring niet onevenredig zijn (een onbillijkheid van overwegende aard zijn) met het doel dat het besluit beoogt te dienen, namelijk een goede en evenredige verdeling van schaarse woonruimte. De conclusie van de voorzieningenrechter dat het college voldoende heeft gemotiveerd en onderzocht of de hardheidsclausule toegepast zou moeten worden, geldt daarom ook voor de evenredigheid van de weigering een urgentieverklaring te verlenen.
Handvest en CG-arrest
11. Eiseres voert aan dat de afwijzing van de urgentieaanvraag er niet toe mag leiden dat eiseres en haar dochter worden blootgesteld aan een risico op schending van hun grondrechten in artikelen 1, 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Op grond van het zogeheten CG-arrest [5] moet het college zich ervan vergewissen of eiseres en haar dochter onder waardige omstandigheden kunnen verblijven. Dit heeft het college niet gedaan en dat maakt het besluit onzorgvuldig, onvoldoende gemotiveerd en onrechtmatig.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn de artikelen van het Handvest alleen gericht tot de lidstaten in gevallen waarin deze het Unierecht ten uitvoer brengen. Met besluitvorming over urgentieverklaringen in de Huisvestingsverordening wordt geen uitvoering gegeven aan het Unierecht. Daarom valt deze zaak niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn, is van schending van de grondrechten van eiseres en haar dochter niet gebleken. Het is onvoldoende aannemelijk dat de weigering van een urgentieverklaring tot gevolg heeft dat eiseres en haar minderjarige dochter geen menswaardig bestaan kunnen leiden of anderszins door de weigering van een urgentieverklaring worden blootgesteld aan een concreet en reëel risico op schending van hun grondrechten. De verwijzing naar het CG-arrest gaat om die reden niet op.
Gelijkheidsbeginsel
13. Tot slot voert eiseres aan dat de afwijzing van haar urgentieaanvraag in strijd is met de vaste gedragslijn van het college om kwetsbare mensen te huisvesten in budgethotels of noodopvang. Het besluit is daarmee in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook is het besluit onrechtmatig omdat het college niet dienstbaar heeft gehandeld. Eiseres is namelijk niet gewezen op de alternatieven van noodopvang.
14. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit van het college niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres verwijst niet naar vergelijkbare gevallen waarin wél een urgentieverklaring is afgegeven, maar naar gevallen waarin het college in (nood)opvang heeft voorzien. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld, op grond waarvan eiseres voor een urgentieverklaring in aanmerking komt.
15. De voorzieningenrechter vindt daarnaast niet dat eiseres een urgentieverklaring moet krijgen, omdat zij door het college onvoldoende is gewezen op alternatieven van noodopvang. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat tijdens de zitting is gebleken dat er kennelijk in de bezwaarfase zowel aan de kant van eiseres als de kant van het college geen contact is geweest over (nood)opvang en daarin ook geen stappen zijn gezet. Het had in de eerste plaats op de weg gelegen van eiseres om concreet actie te ondernemen en aan te geven dat zij hulp nodig had/heeft. Tegelijkertijd ontslaat dat het college niet van zijn verantwoordelijkheden, zeker gelet op de uitspraak in de eerdere voorlopige voorzieningsprocedure. Wat daar verder ook van zij; dit maakt niet dat besluit om eiseres geen urgentieverklaring te verstrekken, onjuist is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Zie in het bijzonder artikel 11, tweede lid, onder c, en bijlage II van de Huisvestingsverordening.
3.Zie artikel 27f van de Huisvestingsverordening.
4.Zie ook de vaste rechtspraak op dit punt, bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1112) en van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:328).
5.Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021, C-709/20, ECLI:EU:C:2021:602.