In deze zaak heeft eiseres, een moeder met een minderjarige dochter, een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Almere. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, noch op basis van de hardheidsclausule. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had, maar besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Na een nieuw besluit van het college, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 6 september 2024 behandeld. Eiseres stelde dat haar situatie, dakloosheid met een minderjarige dochter, vergelijkbaar was met de levensontwrichtende situaties die in de Huisvestingsverordening zijn genoemd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie van eiseres niet voldeed aan de criteria voor urgentie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de hardheidsclausule zeer terughoudend moet worden toegepast en dat de situatie van eiseres, hoewel moeilijk, niet als zeer uitzonderlijk kan worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van eiseres over schending van haar grondrechten en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De conclusie was dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de urgentieverklaring niet werd verleend. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.