ECLI:NL:RBMNE:2024:7078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/3904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens huwelijk met niet-rechthebbende partner en terugvordering van te veel ontvangen bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving bijstand op basis van de norm voor alleenstaanden, maar heeft op 9 september 2023 gemeld dat hij op 8 september 2023 is getrouwd met een partner die in Suriname woont en geen recht heeft op bijstand. Het college heeft daarop de bijstand van eiser verlaagd van 70% naar 50% van de gehuwdennorm, en een bedrag van € 256,28 teruggevorderd aan te veel ontvangen bijstand over september 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere situatie is die afstemming op grond van artikel 18 van de Participatiewet rechtvaardigt, en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig melden van zijn huwelijk. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de te veel ontvangen bijstand ook niet onevenredig is, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Journée).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder (hierna: het college) de bijstand van eiser per 8 september 2023 verlaagd van de norm voor een alleenstaande (70%) naar de halve gehuwdennorm (50%). Tevens heeft het college een bedrag teruggevorderd van € 256,28 aan te veel ontvangen bijstand over de maand september 2023.
Bij besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Eiser heeft op 9 september 2023 aan het college doorgegeven dat hij op 8 september 2023 is getrouwd. De echtgenote van eiser woont in Suriname.
2. Het college heeft de bijstand van eiser op grond van artikel 24 van de Participatiewet (Pw) verlaagd naar de halve gehuwdennorm (50%) omdat hij is getrouwd met een echtgenoot die geen recht heeft op algemene bijstand. Volgens het college is voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw geen plaats omdat niet is gebleken van een bijzondere situatie.
3. Eiser voert in beroep aan dat het college niet op een juiste manier toepassing heeft gegeven aan artikel 18, eerste lid, van de Pw. Er is geen rekening gehouden met het feit dat eiser zijn echtgenote onderhoudt omdat zij onvoldoende middelen van bestaan heeft. Dit betekent dat er geen zorgvuldig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
4. Niet in geschil is dat op eiser de in artikel 24 Pw opgenomen norm van toepassing is omdat hij is gehuwd met iemand die geen recht heeft op algemene bijstand. Het gaat om de vraag of afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw had moeten plaatsvinden.
Afstemming?
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is voor afstemming in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Pw slechts plaats in zeer bijzondere situaties. De rechtbank is van oordeel dat van een zeer bijzondere situatie niet is gebleken. Het college heeft terecht geen rekening gehouden met de bestaanskosten van de echtgenote van eiser in het buitenland. Eiser heeft overigens ook op geen enkele wijze onderbouwd dat hij zijn echtgenote in Suriname daadwerkelijk onderhoudt.
6. Uit de Memorie van Toelichting [2] bij artikel 24 van de Pw kan worden afgeleid dat de wetgever expliciet bedoeld heeft om, wanneer een partner langdurig in het buitenland verblijft en om die reden geen recht heeft op een uitkering op grond van de Pw, aan de rechthebbende partner in plaats van de alleenstaandennorm nog slechts een norm van 50% van de gehuwdennorm toe te kennen. De door het college vastgestelde bijstandsnorm is er juist op gericht om te voorkomen dat indirect aan de niet-rechthebbende echtgenote van eiser bijstand wordt verleend. [3] Voor afstemming op dit punt is daarom geen plaats. De beroepsgrond slaagt niet.
Vordert het college terecht het teveel betaalde terug?
7. Eiser voert verder aan dat het college ten onrechte de te veel betaalde bijstand heeft teruggevorderd. Volgens eiser was het hem tot 27 september 2023 (de datum waarop hij kennis nam van het primaire besluit) niet duidelijk dat hij een te hoog bedrag aan bijstand ontving. Eiser wijst erop dat hij tijdig heeft doorgegeven dat hij is getrouwd. Voor zover het college al tot terugvordering mocht overgaan, stelt eiser zich op het standpunt dat deze terugvordering pas per 27 september 2023 kan plaatsvinden. Dit levert een kruimelbedrag op en het college zou om die reden van terugvordering moeten afzien.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet kon weten dat hij voor een te hoog bedrag aan bijstand ontving. Eiser heeft zelf, op eigen initiatief, melding gemaakt van zijn huwelijk. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser zich ervan bewust was dat de huwelijkssluiting mogelijk gevolgen voor zijn uitkering zou hebben. Eiser heeft dit tijdens de zitting ook bevestigd. Het was de eigen verantwoordelijkheid van eiser om zijn huwelijk op tijd te melden. Voor zover eiser tijdens de zitting heeft toegelicht dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was om eerder dan op 9 september 2023 melding van het huwelijk te maken, merkt de rechtbank op dat eiser al op 25 augustus 2023 in ondertrouw is gegaan. Niet valt in te zien dat eiser niet eerder dan 9 september 2023 melding kon maken van het (voorgenomen) huwelijk. Het college kon zich daarom op het standpunt stellen dat eiser enig verwijt gemaakt kan worden voor de late melding en de daaruit voortvloeiende terugvordering. Gelet op deze omstandigheden is er ook geen sprake van een kruimelbedrag. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt het college in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
9. Volgens eiser is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het terug te vorderen bedrag (€ 256,28) is te hoog, gelet op zijn financiële situatie. Het college heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij de wijziging te laat heeft doorgegeven. Er geldt geen termijn voor het doorgeven van dergelijke wijzigingen. Voor zover wel sprake mocht zijn van enige termijn, dan dient deze op één week nadat de wijziging zich voordeed te worden gesteld.
10 De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering heeft kunnen overgaan. In de toelichting bij de beleidsregels inzake herziening en terugvordering van het college [4] staat het volgende:
“Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.”
11. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 8 heeft overwogen kon eiser weten dat hij ten onrechte bijstand ontving en kan hem enig verwijt worden gemaakt voor het ontstaan van de vordering. Eiser voldoet hiermee niet aan de beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank is de terugvordering bij afweging van de betrokken belangen ook niet onevenredig. Het college heeft kort na de melding van eiser de uitkering aangepast, het terug te vorderen bedrag is mede daardoor relatief beperkt gebleken. Eiser heeft het teruggevorderde bedrag inmiddels ook terugbetaald. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:2022:2414.
2.Verzamelwet SZW 2016, Kamerstukken, II 2014/15, 34 273, nr. 3. Zie ook ECLI:NL:RBROT:2023:7038.
4.Beleidsregel inzake opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van uitkeringen 2015 (beleidsregels terugvordering Utrecht 2015), te raadplegen via overheid.nl.