ECLI:NL:RBMNE:2024:7225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
24/2460
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het bouwen van een omheining voor afvalopslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een omheining voor een afvalopslag op het adres [adres 1] in [woonplaats]. Het college heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen met het primaire besluit van 9 augustus 2023 verleend. Eiseres, woonachtig op [adres 2], heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 23 februari 2024 heeft het college het primaire besluit in stand gelaten, met aanpassing van de grondslag door de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ toe te voegen aan de omgevingsvergunning. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarop het college heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar partner en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, waardoor de Wabo nog van toepassing is. De rechtbank beoordeelt of het bouwen van de omheining vergund had mogen worden, en niet of het college handhavend moet optreden of welk soort afval op het terrein mag worden opgeslagen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het college beleidsruimte heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning en de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Eiseres krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Rietveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een omheining voor een afvalopslag op het adres [adres 1] in [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen met het primaire besluit van 9 augustus 2023 verleend. Eiseres woont op het adres [adres 2] en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 23 februari 2024 heeft het college het primaire besluit in stand gelaten met aanpassing van de grondslag. Het college heeft de activiteit ‘‘afwijken van het bestemmingsplan’’ toegevoegd aan de omgevingsvergunning.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de partner van eiseres en de gemachtigde van het college. Namens het college was ook mr. J. Hillenaar aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3. Bij de beoordeling van het beroep merkt de rechtbank op dat in deze procedure niet voorligt of en welk soort afval op het voorerf van [adres 1] mag worden opgeslagen. Ook ligt in deze procedure niet ter beoordeling aan de rechtbank voor of het college handhavend dient op te treden. De rechtbank beoordeelt in deze procedure alleen of het bouwen van de omheining vergund had mogen worden. Eiseres heeft op zitting aangegeven dat zij de opslag van afval en het bouwen van de omheining als één geheel ziet. De rechtbank overweegt dat sprake is van afzonderlijke besluiten waarvan nu één besluit ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. De rechtbank is daarom niet bevoegd om zich in deze uitspraak uit te laten over de vraag of en welk afval opgeslagen mag worden op het terrein.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt voorop dat aan het college bij het nemen van de beslissing of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toekomt. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6. Eiseres voert aan dat het niet is toegestaan om in de beslissing op bezwaar de omgevingsvergunning te wijzigen van een gebonden beschikking naar een beschikking waaraan de activiteit ‘‘afwijken van het bestemmingsplan’’ is toegevoegd.
7. De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. Met de beslissing op bezwaar is de grondslag van de omgevingsvergunning deels gewijzigd. Een bestuursorgaan heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar ruime herstelmogelijkheden, waaronder ook de verbetering van de grondslag van een besluit. [1] De rechtbank overweegt dat het college geen voornemen tot het deels wijzigen van de grondslag van de omgevingsvergunning aan eiseres kenbaar hoefde te maken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevolgen van de grondslagwijziging van het bestreden besluit niet nadelig voor eiseres gewijzigd. Feitelijk mag nog steeds hetzelfde worden gebouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert aan dat artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wabo alleen van toepassing is op het ‘‘gebruiken’’ van gronden en bouwwerken. De planregel waarmee de omheining in strijd is, is een bouwregel en geeft een voorwaarde om te mogen bouwen. Volgens eiseres kan daarom geen gebruik worden gemaakt van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
9. Anders dan eiseres meent, ziet artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo niet alleen op gebruiken maar ook op bouwen in strijd met een bestemmingsplan. Uit vaste rechtspraak volgt dat het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in die bepaling, in ruime zin moet worden uitgelegd. Dat wil zeggen dat het begrip gebruiken als daar bedoeld, niet alleen betrekking heeft op het gebruik van gronden of bouwwerken, maar ook op het bouwen en slopen van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. [2] De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert diverse beroepsgronden aan tegen het stedenbouwkundige advies van 23 februari 2024 over de opslag van afval, dat ten grondslag ligt aan de beslissing op bezwaar van 23 februari 2023 in het kader van een handhavingsprocedure. In die beslissing op bezwaar heeft het college aangegeven voornemens te zijn om een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik voor de opslag van afval te verlenen waardoor volgens het college sprake is van concreet zicht op legalisatie.
11. De rechtbank overweegt dat dit advies van de stedenbouwkundige alleen ziet op de opslag van afval en niet gaat over de omheining. Het stedenbouwkundige advies ligt ook niet ten grondslag aan het bestreden besluit dat in deze procedure voorligt. De beroepsgronden van eiseres kunnen om die redenen niet slagen.
12. Eiseres voert aan dat de horecagelegenheid met het bouwplan wordt uitgebreid wat in strijd is met is met het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018.
13. De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. Voor zover de horecagelegenheid al zou worden uitgebreid door de opslag van afval toe te staan op het terrein, is dat niet het gevolg van de omgevingsvergunning die in deze procedure ter beoordeling voorligt. Die ziet namelijk alleen op het bouwen van de omheining en niet op de opslag als zodanig. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiseres voert aan dat de omheining een terreinafscheiding is. Volgens het geldende bestemmingsplan ‘‘ [adres 1] , Binnenstad’’ mag een terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn niet meer dan een meter hoog zijn. De omheining voldoet hier volgens eiseres niet aan.
15. De rechtbank overweegt dat in het geldende bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van het begrip ‘‘terreinafscheiding’’. Uit de plansystematiek valt niet op te maken wat ermee bedoeld is en ook in de toelichting op het bestemmingsplan is geen uitleg gegeven op dit begrip. Er moet daarom worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal is een terreinafscheiding een “afscheiding tussen terreinen”. De omgevingsvergunning in deze procedure ziet op een omheining op het terrein van vergunninghouder en is dus geen afscheiding
tussenterreinen. Er is dus geen sprake van een terreinafscheiding. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres heeft haar beroepsgrond dat het bestreden besluit is gebaseerd op niet meer geldende wetten, omdat de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) per 1 januari 2024 niet meer van kracht zijn, op de zitting ingetrokken. De rechtbank bespreekt deze beroepsgrond daarom niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten en verletkosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:91.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323.